HoogspanningsNet - alles over hoogspanning op het het

Hoogspanningstechniek

Hoogspanning en gezondheid?

Antwoord op alle vragen vind je bij het RIVM (NL) of het Departement Leefomgeving (B).

HoogspanningsNet behandelt dit thema met opzet niet zelf. (Waarom niet?)

Geknetter en gebrom?

Geen zorgen, dat is normaal.

netstrategie

09 mei 2022 Netstrategie, we schrijven er hier met regelmaat over. Het is een vak waarbij je alleen achteraf kan beoordelen of je het goed hebt aangepakt terwijl je toch altijd beslissingen naar voren moet nemen. Een van de zaken die hier regelmatig de revue passeert is de kwestie 50/20 kV van netbeheerder Liander. Vandaag gaan we niet bashen, maar duiken we dieper in deze aparte strategische keuze.

De vaste lezers weten het: al jaren staat hier zo nu en dan een nieuwsbericht over verdwijnende 50 kV-verbindingen en stations en het al dan niet aanleggen van 20 kV, telkens met een soort stekelige opmerking ergens in de tekst ('willen we in Nederland méér, of minder kV's?'), maar intussen kunnen we er blind vanuitgaan dat er bij de netbeheerders strategen aan het werk zijn die goed weten wat ze doen. Ze nemen naar beste wil en kunnen beslissingen. Dat wil niet per sé zeggen dat alle beslissingen achteraf ook slim waren, maar het wil wel zeggen dat over iedere beslissing is nagedacht met verstand van zaken. Waar het dan mis gaat? De echte wereld is niet lineair en soms is er een gamechanger of zwarte zwaan. Zo was in 2010 onmogelijk te voorzien dat zonnepanelen zo'n gigantische vlucht zouden nemen. Ook was in 2010 de atomausstieg in Duitsland niet voorzien, we pompten toen elk jaar nog tientallen miljarden kubieke meters gas uit Slochteren en datacenters waren nog te voeden vanuit 10 kV. Kortom, netstrategie is zoeken naar wijsheid, zwevend tussen no-regret, robuustheid en kosteneffectiviteit.

Vervangingsonderdelen voor 50 kV die moeilijk of niet te krijgen zijn, in combinatie met capaciteitsvraagstukken in steeds zwaarder belaste 10 kV-kabelnetten. Die twee dingen waren rond 2010 voor netbeheerder Liander de reden om eens goed te kijken of het vrij oude 50 kV-netvlak eigenlijk wel toekomstvast was. Hoewel 50 als een mooi rond getal klinkt is 50 kV helemaal niet zo'n gangbare spanning. Buiten delen van Nederland treffen we 50 kV eigenlijk alleen op een soortgelijke schaal aan op de oostelijk Deense eilanden Lolland, Sjælland en in Kopenhagen. Elders zijn 60 kV en vooral 66 kV de gebruikelijke spanningen. Voor die markt worden veel spullen gemaakt. Nu kan je soms spullen voor 66 kV ook wel op lagere spanning bedrijven waardoor het probleem beperkt is, maar voor trafo's en bewaakapparatuur komt het preciezer dan een interval. Andersom, het 50 kV-net ombouwen naar 66 kV, is ook niet mogelijk vanwege juist de reeds bestaande populatie kabels die nog van voor de NEN-IEC 60038 zijn en dus echt bij 50 kV de bovengrens hebben qua isolatiewaarde.

Liander besloot twee vliegen in één klap te slaan met een oplossing die tegelijk toestond de verouderde 50 kV langzaam uit te faseren en de overbelaste 10 kV van extra ruggensteun te voorzien: introductie van een 20 kV netvlak. Door 20 kV rechtstreeks uit 110 en 150 kV te transformeren, het net in ringvormen aan te leggen en het strategisch te koppelen met onderliggende 10 kV zou dan een nieuwe cascade ontstaan. De KCD's en Investeringsplannen staan sinds ongeveer 2010 vol met dit voornemen.

Op papier klinkt het te verdedigen. Laten we eerst eens drie voordelen bekijken.

1. Het biedt antwoord op het vervangingsvraagstuk 
Elektriciteitsnetten zijn bijna altijd historisch gegroeid en dan zitten er altijd zwakke plekken in waar veel te veel circuits kritiek bij elkaar komen (Hemweg) of waar 50 kV in lange transportlijnen is aangelegd, zodat het tegenwoordig met het bovenliggende 150 kV-net moet worden bedreven in pockets om doortransporten te voorkomen. Vaak is dat wel einde oefening voor ringredundantie, zodat het dagelijks bedrijf kwetsbaarder wordt. Door op zulke plekken geografisch en strategisch goed uitgedachte 20 kV-ringvormen aan te leggen die aangepast zijn op de huidige belastingscentra 'klopt' het net geografisch dan weer.

2. Het 10 kV-net kan met 20 kV op strategische plekken makkelijker worden versterkt dan met 50 kV
Het mooie aan 20 kV is dat je bij nieuwe aanleg flinke loeders van kabels kan gebruiken, maar dat standaard 20 kV apparatuur nog net in gangbaar formaat trafo- en schakelhuisjes past zodat je ze nog een beetje prettiger kwijt kan in stedelijke omgevingen. Met 50 kV is dat proppen en soms wil het gewoon helemaal niet.

3. 20 kV-apparatuur is goedkoper en beter leverbaar dan 50 kV
Deze hadden we al benoemd. Voor hetzelfde geld heb je meer kilometers 20 kV dan dat je 50 kV hebt. Ook is de markt aan spullen gewoon groter. 20 kV wordt bijvoorbeeld ook veel toegepast als parkspanning in windparken zodat het makkelijker aansluiten is. Immers, als je een trafo kan overslaan gaat ie nooit stuk, kost geen geld, heeft geen onderhoud nodig en er gaat ook geen energie in verloren.

Je zou bijna denken, wat zeur je dan eigenlijk? Jammer van de oude luchtlijntjes, maar kom op stelletje pylon geeks, hier argumenteren jullie je niet uit. Toch gaan we ook drie nadelen pakken.

1. Een stap omlaag in spanning is een stap omlaag in transportvermogen
Om precies te zijn, het gaat om de transportcapaciteit per vierkante millimeter geleider. Met 50 kV kan je met dezelfde draaddikte ongeveer tweeënhalf keer zoveel vermogen transporteren als met 20 kV. Wil je bestaande 50 kV vervangen door 20 kV, dan heb je dus dikkere draden nodig. Verder zijn de transportverliezen bij lagere spanningen hoger. Daar zijn onderzoeken en scripties over geschreven en daaruit blijkt klip en klaar dat het elektrisch gewoon rendabeler is om de spanning zo lang mogelijk zo hoog mogelijk te houden. Opendeur-alarm: dat weten we al een eeuw en daarom is er ook een hoogspanningsnet. 

2. Niet alle 50 kV is over de datum
Het geforceerd vervangen van 50 kV door 20 kV betekent dat er spullen voor het einde van hun levensduur moeten worden afgeschreven en gesloopt. Dat is een kostenpost. In Denemarken zien we dat met een deel van het 132- en 150 kV-luchtnet. Men heeft er besloten om het volledige net van die spanningen actief ondergronds te stoppen voor 2030, zodat bepaalde netdelen soms tientallen jaren 'te vroeg' gesloopt worden. Het geld dat er ooit in is geïnvesteerd heeft dan te kort zijn doel gediend en er is eerder dan verwacht nieuw geld nodig voor de vervanging. Denemarken betaalt daar een hoge prijs voor op de stroomrekening. 

3. Het gat tussen 150 en 20 kV is groter dan tussen 150 en 50 kV
De ideale spanningscascade heeft telkens ongeveer dezelfde step-down verhouding tussen hiërarchisch getrapte netvlakken. Met minder ingewikkelde woorden, een cascade van bijvoorbeeld 150 – 50 – 10 kV levert in de transformators en schakelaars een betere situatie op dan 150 – 20 – 10 kV. Dat komt door de maximale stroomsterkte die in de zijde met de laagste spanning mag ontstaan. In trafo's en schakelaars mogen de maximale stroomsterktes niet hoger worden dan 4 kA. Dat betekent dat je bij een 150/50 kV trafo op papier tweeënhalf keer zoveel vermogen uit de secundaire zijde kan trekken dan bij een 150/20 kV trafo, waarna dat vermogen ook nog eens vrij efficiënt over dunnere draden verder kan worden vervoerd. Immers, je houdt de spanning dan zo lang mogelijk zo hoog mogelijk en maakt er pas dichter bij de eindgebruikers 10 kV van. 

Je zou voor die laatste zeggen: kan je dan geen compromis vinden door bijvoorbeeld 33 kV te gebruiken? Dat is op de hele wereld uiterst gangbaar (meer dan 20 kV), 150/33 of 110/33 levert trafo's op met een hoger vermogen op de secundaire zijde, het ligt beter tussen 150 of 110 en 10 in, en je hebt meer transportcapaciteit in je kabels. De reden waarom daar niet voor is gekozen is bij ons eigenlijk niet duidelijk. Het niet eenvoudig kunnen weg proppen van 33 kV in gangbare trafohuisjes is waarschijnlijk belangrijk geweest, maar het lijkt puur strategisch niet voldoende om alle voordelen van 33 kV mee af te serveren. Leek 33 kV misschien overkill in 2010?

Met de kennis van vandaag, de explosieve vraag naar meer transportcapaciteit, en de grote ervaring die in andere landen aanwezig is met 33 kV als soort tussenspanningsnet, kan het best zijn dat de keuze voor 20 kV stiekem een beetje betreurd wordt in het Liander HQ in Duiven (en in mindere mate ook in het Enexis HQ in Zwolle). Toch is het belangrijk om te blijven bedenken dat dé ideale spanning niet bestaat. Verder is een keuze ook geen alles-of-nietsverhaal. We kunnen vandaag zien dat de vraag naar transportvermogen zo groot is dat we de luxe niet eens meer hebben om 50 kV uit te faseren. Veel 20 kV die eigenlijk ter vervanging zou worden aangelegd, wordt nu aangelegd als aanvulling terwijl de bestaande capaciteit op 50 kV ook nog gehandhaafd blijft met wat pleisters en nieuwe schakelaars die eigenlijk voor 66 kV waren bedoeld. Dat is maatwerk, kunst- en vliegwerk, en heel soms zelfs het aanschaffen van een maatwerk 50/20 kV trafo, maar op dit moment is dat rationeel de beste keuze.

Liever zouden netbeheerders een logisch net zien. Robuust, duidelijk, helder. De praktijk is dat een net altijd mee moet bewegen met de veranderende randvoorwaarden. De wereld eromheen verandert en keuzes die vandaag slim zijn, kunnen morgen achterhaald zijn of dom lijken. Wie goed door ons net heen vlooit ziet wel meer van dit soort eigenaardige dingen. Telkens mogen we niet vergeten dat iedere keuze zelden 'dom' is geweest op het moment waarop die werd genomen. En voor ons als zolderkamernetstrategen is er nog een extra pluspunt: het levert een interessantere netkaart op, want achter de gekleurde lijntjes en labeltjes zitten meer keuses, achtergronden en verhalen dan je ooit kon vermoeden.

Afbeeldingen: 50 kV is meestal 'oud', verbindingen en stations voor deze spanning zijn soms al aangelegd in de jaren 30. Soms is het aan vervanging toe, maar 20 kV levert dan flink in op transportcapaciteit. Onder: wat met 20 kV wel weer lukt en met 50 kV moeilijker gaat is een compact station ergens in een bestaande omgeving inpassen. Dit exemplaar in Wageningen (20 kV ready, nu nog 10 kV) valt nauwelijks op. De 50 kV schaketuin op de onderste foto is voor een vergelijkbaar vermogen, maar die is niet te missen. 

20 januari 2022 Wie deze dagen in Ridderkerk omhoog kijkt ziet lijnwerkers, machinerie en draadloze hoogspanningsmasten van de plaatselijke 50 kV-luchtlijn. Ofwel, het stinkt weer eens naar Rijksverkabeling in de Drechtsteden… Maar deze keer klopt dat niet, er komt namelijk geen vervangende kabel voor de lijn terug. De verbinding verdwijnt dus echt. In het licht van capaciteitsvraagstukken lijkt dat nogal vreemd. Wat is hier aan de hand?

De primaire reden voor sloop is natuurlijk dat de inwoners van Ridderkerk net iets minder hebben met hun powerskyline dan de gemiddelde gebruiker van deze website. Volgens RTV Ridderkerk was er al jarenlang sprake van beraming van deze sloop. Normaal gesproken betreft dat verkabeling: het vervangen van een bovengrondse lijn door een ondergrondse kabel. Dat gebeurt niet in Ridderkerk, hier is echt sprake van sloop. Er komt geen vervangende kabel terug en dat lijkt nogal vreemd in deze tijden waarin we juist met een tekort aan capaciteit zitten. Bestaande assets die eigenlijk einde levensduur waren, worden tegenwoordig eerder weer opgelapt zodat hun levensduur juist kan worden verlengd.

Onderhoud, bedrijf en uitbouw van een elektriciteitsnet is breder dan alleen capaciteitsvraagstukken. Ook storingsbestendigheid, beheersbaarheid van de kosten en de beschikbare hoeveelheid arbeidskrachten die aanpassingen kunnen doen zijn van belang. En natuurlijk ook de plaatselijke netsituatie. In een 10 kV-net kan je meestal volstaan met standaardoplossingen, terwijl verbouwingen in de hoog- en tussenspanning maatwerkklussen zijn waarbij een gedegen kennis van het netdeel, de gebruikte specifieke componenten, de historische wording en de strategische toekomstverwachtingen nodig zijn. Soms komen daar op het eerste gezicht rare beslissingen uit die toch te verdedigen blijken als je er dieper induikt. 

De Drechtsteden zijn een 50 kV-bolwerk en het net is opgebouwd in een 150/50/13 kV cascade, waarbij het net historisch is gegroeid. 13 kV werd er gekoppeld met 50 kV, zodat er 50/13 kV trafo's zijn. Daarna werd 50 kV gekoppeld door 150 kV, waardoor er oom 150/50 kV trafo's kwamen. Er zijn dus geen 150/13 kV trafo's, zodat sinds het verschijnen van 150 kV met recht kan worden gesproken van een rol als tussenspanningsnet voor het 50 kV-net in het gebied. Het gevolg is dat het elimineren van 50 kV behoorlijk ingewikkeld is. Stedin overweegt dat op dit moment ook niet. Bestaande componenten worden wel steeds ouder en er is wel onderhoud nodig. Omdat er wereldwijd maar weinig gebruik wordt gemaakt van 50 kV (in Europa heeft naast Nederland alleen in oostelijk Denemarken een uitgebreid 50 kV-net) worden er door Stedin tegenwoordig hoofdzakelijk 66 kV-componenten gebruikt die dan maar iets beneden hun nominale waarde worden bedreven. 

Het 50 kV-net in het Drechtstedengebied is een echt netvlak. Je kan via het 50 kV-net tussen verschillende koppelpunten met 150 kV reizen. Dat geeft in de praktijk problemen met doortransport. Elektriciteit die eigenlijk wordt geacht in het 150 kV-net te blijven neemt dan een sluipweg door het 50 kV-net en zorgt daar voor overbelasting. Om dat te voorkomen worden zogeheten netopeningen aangebracht: het 50 kV-net wordt dan opgedeeld in subnetten, telkens met één koppelpunt met het bovenliggende 150 kV-net. De netopeningen zijn in de praktijk gewoon verbindingen waarvan de vermogensschakelaars open worden gezet zodat de sluipweg bij dagelijks bedrijf onmogelijk is, maar bijvoorbeeld bij calamiteiten, onderhoud of storingen kan deze alsnog gesloten worden zodat er alsnog een alternatieve weg voorhanden is. Netopeningen zijn daardoor essentieel in een hiërarchisch net met gesloten netvlakken en meerdere spanningsniveaus.

Tussen Walburg en Slikkerveer bevindt (of bevond) zich een oude 50 kV-verbinding die de 50 kV-deelnetten achter 150/50 kV Krimpen en 150/50 kV Merwedehaven koppelde. Bij problemen op een van beide stations kon de verbinding dan bij springen, maar de rest van de tijd was dit in principe een 50 kV-sluipweg, zodat hij normaal gesproken als netopening werd gebruikt. Stedin had dat wellicht ook zo willen houden. Het probleem is dat deze verbinding een bovengronds hoogspanningslijntje is. Oorspronkelijk stond het olijke lijntje uit 1948 over zijn hele lengte bovengronds en daar was al wat aan geknabbeld aan beide uiteinden. Inmiddels stond alleen het middelste stuk van de lijn nog bovengronds. Precies het gedeelte dat dwars door het later gegroeide Ridderkerk heen loopt. Zoals overal waar hoogspanning ingesloten is geraakt door bebouwing is er dan de roep om verkabeling. 

Voor de verbinding tussen Walburg en Slikkerveer zou het de aanleg van een nieuw kabeldeel vereisen. Omdat het een koppelverbinding betreft die bij normaal bedrijf geen functie heeft, en dus geen rol kan spelen in de capaciteits- en energietransitievraagstukken, en omdat hij in de toekomst waarschijnlijk ook capaciteit tekort zou komen wanneer de koppelfunctie nodig is, heeft Stedin geoordeeld dat hij in zijn geheel kan worden gemist. Het kan niet uit om te investeren in een vervangende koppelkabel die maar nauwelijks gebruikt zal kunnen worden. En zodoende zijn er deze weken boven Ridderkerk lijnwerkers te zien van Spie die de draden uit de masten halen en daarna de mastconstructies zelf afbreken. Later worden ook de fundamenten verwijderd. Natuurlijk komen er ondanks zorgvuldige strategische afwegingen van netbeheerders soms alsnog inschattingsfouten voor, zoals de sloop van Hoogeveen – Veenoord 110 kV in 2016 lichtjes demonstreerde, maar meestal weten de netbeheerders wat ze doen en gaat het gewoon goed. Immers, hoe vaak heb je nou eigenlijk geen stroom?

Afbeeldingen: Walburg – Slikkerveer is het één na laatste bovengrondse deel van wat ooit een uitgebreid 50 kV koppelnet was en waarvan gaandeweg steeds meer delen ondergronds kwamen te liggen. Toch is dit ietwat topzware mastje ook nog te vinden in een lange verbinding naar Klaaswaal en in Zeeland in de buurt van Goes. Er gaat door de sloop niet iets unieks verloren, behalve dan verschraling van de powerskyline van Ridderkerk. Foto door Michel van Giersbergen.

17 oktober 2020 Gisteren is vlakbij Vierverlaten de eerste wintrackmast geplaatst voor de vernieuwde verbinding Noordwest 380 kV. Gemengde gevoelens onder pylon geeks, want de nieuwe combinatieverbinding gaat ten koste van een bestaande lijn met vakwerkmasten. Maar de aanpak an sich is zeker geen primeur.

En toen stond opeens de eerste wintrack in het 110 kV-gebied. De transitiestukken op het mastfundament waren eerder geplaatst en nu was de tijd daar om de beide wintrackpylonen in elkaar te zetten. Uiteraard is men op de Berg weer apetrots op dit setje nieuwe wintracks en al net zo vanzelfsprekend kijken pylon geeks met gemengde gevoelens naar de verpaling. Maar laten we nu eens niet goedkoop scoren voor eigen parochie door wintracks te gaan bashen of te jammeren over het verdwijnen van een vakwerklijn waar met wat opwaarderingen nog zoveel rek in zat dat 380 kV maar kantjeboord uit te leggen valt. Dat bewaren we voor een andere keer.

Het op dezelfde plek vervangen van een verbinding door een zwaarder exemplaar is minder normaal dan je zou denken. In Frankrijk of België zal je een soortgelijke operatie niet snel zien. Daar is het de normale gang van zaken om netverzwaringen (70 kV door 150, of 150 door 380) uit te voeren als overlay. Men bouwt als het ware gewoon boven over het bestaande net heen en pas in een latere fase wordt dan gekeken naar waar een oudere verbinding kan verdwijnen. Verder krijgt Elia jeuk van het idee om een combinatieverbinding aan te leggen: het maakt onderhoud en vrijschakeling complexer, zeker met verhoudingsgewijs meer klanten die via een harde aftak of steeklijn rechtstreeks op een verbinding hangen in plaats van netjes via een station. De netstrategen van Elia gedogen schoorvoetend bestaande situaties, maar ze willen geen combilijnen die van meet af aan zo zijn bedoeld. 

In Nederland is Tennet de omgekeerde gedachte toegedaan: combineren levert bonuspunten op. De afgelopen dertig jaar zijn de meeste nieuwe bovengrondse verbindingen geplaatst op tracés waar al een kleinere oudere verbinding stond. De toepassing van combinatiemasten heeft dan ook een flinke vlucht genomen: op één korte uitzondering na is iedere nieuwe bovengrondse koppelnetverbinding gebouwd sinds 1990 gedeeltelijk of zelfs geheel uitgevoerd als combilijn. Dat levert enerzijds een extra indrukwekkend eindresultaat op, maar het betekent ook het einde van de oorspronkelijke verbinding. Op die manier zijn er al heel wat 150- en 110 kV-verbindingen veranderd in meelifters in de nieuwe 380 kV-combilijnen, zowel vakwerk als wintracks.

Wat weinig mensen beseffen is dat niet 110- of 150 kV, maar juist 220 kV het meest heeft geleden onder de verdrietachtiging. Tussen Meeden en Robbenplaat zijn zelfstandige 220 kV-verbindingen opgenomen in de Mammoetlijn (combi 220/380) en Overijssel is begin jaren 90 het nethistorische kroonstuk van de IJsselmij, de 220 kV-verbinding tussen Zwolle en Twente, kwijtgeraakt aan vervangende 380 kV op bijna hetzelfde tracé. Een operatie die sterk lijkt op wat we nu in Groningen zien, inclusief het combineren van een paar delen 110 kV-lijn die toevallig in de buurt stonden of staan. Het enige echte verschil is dat men nu wintracks gebruikt in plaats van vakwerkmasten.

Het zal ook niet de laatste keer zijn. Nadat in 2014 een scopewijziging werd doorgevoerd in Noordwest-380 kwamen de procedures om 380 kV tot aan Ens aan te leggen abrupt tot een einde. Pas nu wordt er voorzichtig weer gepraat over het opnieuw opstarten van dit project. Wederom zal er in dat geval 220 kV-vakwerk worden geslachtofferd. Maar of dat ook met wintracks zal gaan gebeuren? Sinds de plottwist van het decennium (de terugkeer van vakwerk in de vorm van de Moldau-mast) is niets nog zeker. Ditmaal kost het jammerlijk nog een fraaie vakwerkverbinding de kop, maar hoe het de volgende keer uitpakt? Wij weten het niet, en waarschijnlijk weet zelfs de Berg het ook nog niet.

Afbeeldingen: de eerste wintrack van de nieuwe verbinding Oudeschip – Vierverlaten, direct na oplevering (foto door Bram Gaastra). Midden: verbouwen terwijl de hoogspanningswinkel open blijft is niet eenvoudig. Maximale 220 kV-spaghetti (en nachtmerries op de netkaart) gegarandeerd. Onder: de verbinding die vervangen wordt. Een zware jongen die nog ruimte had voor opwaarderingen. Maar daarover mopperen.. eh, schrijven we een andere keer.

03 maart 2020 Netverzwaringen, we zien ze de laatste tien jaar overal. Een verademing na de stille jaren 90 en 00 waarin betrekkelijk weinig nieuwe infra werd aangelegd. Maar nog altijd geldt dat niemand de toekomst kent, zodat een netverzwaring telkens in meer of mindere mate een gok blijft.

Als netstrateeg moet je met alles rekening houden. Een wispelturige rijksoverheid, Zweedse schoolmeisjes, miljoenen blauwe panelen en bloedfanatieke pylon geeks die elke C3-scheet die men op de Berg per ongeluk laat genadeloos langs de vakwerklineaal leggen. Soms heb je een simpele klus: die windmolens moeten aangesloten worden en dat vereist een nieuw trafoveld op trafostation Beedorp. Een andere keer loopt een verbinding op zijn tenen en is er een opwaardering nodig, zoals van 70 kV naar 150 kV (België) of van 50 kV naar eh.. naar 20 kV? (Nederland, iets met minder, minder en de aparte denkwijze van Liander.) Maar de opkomst van zonneparken in Noordoost Nederland, een geval van well, that escalated quickly, is ingewikkeld genoeg om zelfs afgeharde netstrategen 's nachts met wijdopen ogen naar hun plafond te doen staren.

Als een netverzwaring goed gaat, gaat het project op in de netgeschiedenis en hoor je er zelden nog iemand over. Interessanter zijn gevallen waarin het juist in meer of mindere mate de plank mis sloeg. Laten we het netstrategisch oeps-gehalte eens uitdrukken in MVA in plaats van in geld. Het slopen van Hoogeveen – Veenoord 110 kV vanwege doorhangknelpunten (had oplosbaar kunnen zijn) lijkt met 65 MVA maar een klein oepsje, totdat je bedenkt dat het lijntje middenin het geplaagde zonneparkengebied van Noordoost Nederland stond. Maar voor een echt serieuze facepalm moeten we naar de Eemshaven, waar de korte 380 kV-verbinding Oudeschip – Robbenplaat (tweemaal 2635 MVA) al na enkele jaren zoveel te krap bleek te zijn dat onoplosbare congestie ontstond en er een noodlijn bij moest worden geplaatst. Voor deze verbinding had men beter van meet af aan het lijnontwerp van Meeden – Eemshaven kunnen toepassen. Voor slechts acht mastposities in een hoogindustrieel gebied met een keur aan opwekkers en interconnectors was dat een no-regret geweest. Laten we wel wezen, je hoefde in 2010 geen briljant netstrateeg te zijn om in te kunnen schatten dat het project Noordwest-380 niet al in een paar jaar gereed zou zijn.

Achteraf kijk je een trafo in zijn eindsluiters, maar heel soms kan je ook van tevoren al wat wenkbrauwen optrekken. In die categorie vallen de plannen van Tennet met trafostation Oterleek, die als een spin in het 150 kV-web van Noord Holland zit. Een gebied waar lange tijd weinig reuring was, maar waar tegenwoordig energieprojecten, kassen en datacenters als paddestoelen uit de grond schieten. Het oude en geplaagde 50 kV-net kan dat niet aan en 150 kV zal het daardoor in belangrijke mate in zijn eentje moeten rooien. En dat blijft zo, als het aan Tennet ligt. Er staat in het gebied voor 800 MW aan energieprojecten, datacenters en kassenbouw op de agenda en het einde lijkt nog niet in zicht. Netstrategisch leek het ons bij HoogspanningsNet dan handig om niet te gaan pappen en nathouden, maar om 380 kV als combilijn op het bestaande tracé tussen Beverwijk en Oterleek te overwegen, eventueel vooruitlopend op een ringsluiting met Vierverlaten via de Afsluitdijk. Nee dus – het nu gedeponeerde plan behelst een nieuwe 380/150 kV-trafo op Beverwijk en een extra 150 kV-kabel naar Oterleek. 

Okee, wij weten ook dat het nieuw plannen en aanleggen van 380 kV via een rijkscoördinatieregeling loopt en dat het daardoor een heel andere ordegrootte is dan een extra 150 kV-kabel ingraven. Maar ondanks dat de 150 kV-oplossing op korte termijn sneller soelaas biedt, is de toekomstvastheid voor overmorgen twijfelachtig. We krijgen er bij HoogspanningsNet niet goed een vinger achter. Is de 150 kV-kabel het kopen van tijd om de (lange) procedures voor 380 kV met iets meer rust in te kunnen gaan? Zijn de onzekerheden zo groot dat men 380 kV niet aandurft? Zien wij een puzzelstukje over het hoofd? Wie het weet mag het zeggen… maar wie kent de toekomst echt?

Afbeeldingen: de noodlijn die voorlopig nog wel eventjes in de Eemshaven staat is het gevolg van een netstrategische oeps uit 2010 waar pragmatisch een oplossing voor moest worden toegepast. Onder: Oterleek is het centrum van een (qua load) aanzienlijk 150- en 50 kV-net waar in de nabije toekomst nog meer stations, trafo's en verbruikers bij komen. Er moet duidelijk wat gebeuren, maar rijdt het plan voor morgen de wereld van overmorgen niet in de wielen?

10 september 2016 Heb je alle Pokemons in je buurt gevonden? Probeer dan eens een nieuwe uitdaging: maak spelenderwijs kennis met de wereld van modern netbeheer in het computerspel Need4grid.

Logo (en app-afbeelding) van het spel N4GDe Franse netbeheerder RTE heeft een poosje terug samen met Elia de game Need4Grid (N4G) laten bouwen: een spel waarin het beheer van een hoogspanningsnet centraal staat. Dat twee netbeheerders dit initiatief hebben genomen past in de trend dat netbeheerders zich de laatste jaren meer naar buiten keren. Met het spel wil men bij het (jonge) publiek onder de aandacht brengen wat het netbeheer inhoudt en wellicht ook wat meer begrip kweken.

N4G screenshot uit een van de tutorialsN4G lijkt qua gameplay enigszins op Rollercoaster Tycoon. Op een speelveld van vierkante tegels met landschapseenheden kunnen centrales, verbindingen, trafostations en klantaansluitingen gebouwd worden. Doel is het bouwen en onderhouden van een hoogspanningsnet dat zo efficiënt mogelijk is in zowel technisch, financieel en maatschappelijk opzicht.
Buiten technische aspecten (transportcapaciteit van verbindingen, staat van onderhoud, snoeibeleid) is er ook rekening gehouden met ambtelijke procedures (tijd!) die aanleg van een nieuwe verbinding vergt, met de kosten van het tracé en met de tevredenheid van de bevolking: een zware koppelnetverbinding door een natuurgebied aanleggen wordt niet zo gewaardeerd en dat kost je punten. Ook heb je maar beperkt kapitaal en middelen ter beschikking, zodat je daadwerkelijk strategisch te werk moet gaan. In de hogere levels kom je steeds complexere, maar telkens realistische elementen tegen zoals verschillende spanningsniveaus, congestie, technische beperkingen, onvoorspelbare productie door hernieuwbare bronnen… en zelfs het gevaar van een cascadestoring en een belabberd publieksimago wanneer je er een bende van maakt.

Screenshot uit een van de tutorialsAlles bij elkaar is N4G het eerste spel dat onze niche als hoofdelement heeft, zodat we er als hoogspanningsliefhebbers zeer content mee moeten zijn.
N4G is gratis en kan (solo) zonder account worden gespeeld op een computer en ook via een app op de telefoon. Wie wel een account aanmaakt kan zijn scores bewaren, levels opklimmen en (als je heel goed je best doet) zelfs in de high score list komen. Het spel beschikt over documentatie over de gesimuleerde elementen (vergelijkbaar met de Stroomcursus) en wie bij Settings op het Belgische vlaggetje klikt kan zelfs Nederlandstalig spelen.

Lees meer op need4grid.com, probeer het eens uit en deel je ervaringen op ons forum.

Afbeeldingen: enkele afbeeldingen uit de (nog simpele) tutorial-levels van Need4Grid. Voor wie altijd al dol was op netstrategie en het maken van netkaarten is N4G een buitengewoon leuk tijdverdrijf.