‘Phaseliften’

Als de draden hoger moeten hangen kan dat soms worden gedaan methangende afspanning, onder pylon geeks gekscherend bekend als phaseliften.

Een aanzienlijk deel van de bovengrondse hoogspanningslijnen is voor 1970 gebouwd. In die tijd waren het hoge torens met hoog hangende draden waaronder voldoende ruimte vrij bleef voor landbouw- en transportverkeer. Met het toenemen van de afmetingen van deze machines, het verschijnen van allerlei loodsen en gebouwen, en een extra strenge normenset is de ruimte onder de draden nu soms te klein. Een mastverhoging is duur en veel werk, vaak kan het strakker trekken van de fasedraden ook wat helpen. Onder pylon geeks is dit beter bekend als phaseliften. Meestal verwisselt men hangende isolators voor zogeheten hangende afspanning.

Hoe laag mogen de draden hangen? De Sligro in Nijmegen kwam blijkbaar net iets te dichtbij, dus moesten de draden dan maar strakker worden afgespannen. Maar of het esthetisch zo’n succes is om maar twee draden te veranderen? Foto door Tom Börger.

De NEN-50341-1 2013: we staan steeds strakker in Nederland

In de normen is onder andere vastgelegd hoe hoog de draden boven de grond moeten hangen of hoe diep ze begraven moeten worden. Maar ook de normen zelf zijn niet constant: in de afgelopen decennia is er nu en dan wat geschaafd en aangescherpt. Voor hardcore geïnteresseerden: de NEN-EN 50341-1:2013 paragraaf 5.9 behandelt external clearances en heeft tabellen en rekenvoorbeelden. Enerzijds is het goed dat de NEN waakt over de veiligheid van het materiaal, zodat we erop kunnen vertrouwen. Anderzijds is diezelfde NEN verantwoordelijk voor railingterreur, veiligheidsdraden en ook voor de vorm en toepassing van hangende afspanning die we op deze pagina behandelen.

Een aanscherping van een norm heeft daardoor grote gevolgen voor bovengrondse hoogspanningslijnen wanneer het principe van handhaving van bestaande situaties niet kan worden toegepast: opeens werd de minimale vrije ruimte tussen de grond en de draden in bepaalde situaties verplicht groter en dat moest dan ook echt fysiek worden doorgevoerd. Niet met stoom en kokend water, maar wel bij de eerstvolgende kans die zich voordoet in de agenda van de netbeheerder. De meeste hoogspanningslijnen hadden nog wel wat marge zodat er niet direct op ieder mastvak een knel ontstond. Maar bij overkruisingen van verhoogd liggende wegen, bij hoogspanningslijnen in glooiende gebieden en bij overkruisingen van spoorlijnen, watergangen en sommige gebouwen was dat niet het geval. Hier moesten de draden dus werkelijk fysiek op grotere afstand van de grond worden gebracht.

De kleine tonmast heeft hangende afspanningen in de onderste twee verdiepingen. Door een bretel toe te voegen kan men de draad strakker nemen zonder hem te moeten onderbreken. Op zich goed gevonden, maar door het stokje waaraan de isolators aan de traverse hangen ziet het er fragieler uit dan de halfverankering in de nieuwere (en veel hogere) tonmast links. Foto door Ruben Schots.

Wie zelf de NEN-50341-1 wil inzien zal de portemonnee moeten trekken. Ook het NEN zelf (afkorting van NEderlands Normalisatie-instituut) moet ergens van betaald worden en dat gebeurt via verkoop van kopieën van het eigen product. De NEN-50341-1 aanvragen om erin te grasduinen kost tegenwoordig ruim € 160,-. Het is ons op deze plek niet eens toegestaan een bestaand voorbeeld uit de norm aan te stippen, elk getal is al een overtreding van het copyright en reproductierecht.

Het NEN wordt voor een groot deel bekostigd door verkoop van het eigen product, dus er is wat voor te zeggen dat het een betaalproduct is.

Ook vrije ruimte tot het mastlichaam zelf is een factor

Het knelpunt ten opzichte van de NEN ligt altijd in de onderste draad of draden, afhankelijk van het masttype. Bij een hamerkop of een ander model met vlakke configuratie hangen alle draden even hoog (of even laag) en zal hangende afspanning meteen bij alle draden tegelijk worden toegepast. Bij mastmodellen met meerdere verdiepingen hoeft dat niet zo te zijn. Donaumasten en met name verticale masten hebben alleen een knelpunt met de grond bij de onderste draden terwijl de hoger hangende faedraden ongemoeid blijven. Sommige soorten tonmasten hebben op de onder- en boventraverse een probleem gekregen met draden die te dicht bij de toren hangen, terwijl de lange middentraverse wel voldeed. Ook dat was een gevolg van een strakkere norm.

Hangende afspanning in een 220 kV-mast bij Zuidwolde. Blijkbaar was de vrije ruimte net te laag vanwege grotere landbouwmachines, een glooiende akker en nieuwe draden uit 2010. Toch voelt het wat stom zo boven een leeg veld. Foto’s door Ruben Schots.

Het gevolg is een boel ad-hoc aanpassingen aan losse masten of mastvakken die elders in de verbinding niet nodig waren. Het mast- en veldbeeld kan op die plekken onrustig ogen, net alsof de masten niet meer mee konden komen met de vaart der volkeren van tegenwoordig. Soms zijn V-ophangingen gebruikt om de uitzwaai bij tonmasten te limiteren, maar dan alleen aan de bovenste en onderste draden. Soms zijn alleen de onderste draden strakker gespannen. Soms vier. Soms zijn er tetraëders toegepast, maar alleen onderin.

   

Twee PGEM-dennenbomen waarbij afbreuk aan het mastbeeld is ontstaan. Links: het iele pinnetje waaraan de hangende afspanning hangt is ongemakkelijk kaal. Rechts: door de tetraëders komen de draden dichterbij de toren en verandert de dennenboomvorm in principe zelfs in een lichte tonvorm. Aldus pylon geeks, Gij Zult Niet. Foto’s door Ruben Schots.

En in weer andere gevallen is de logica achter de hele operatie compleet zoek, zoals we aantreffen in een forse deltamast in het Overijsselse Trutjeshoek. Waarom is die middels te draad niet verhoogd? Zo helpt de hele operatie dus geen fluit.

Het kan nog gekker, masten met drie verschillende vormen van ophanging tegelijk. In de verbinding tussen Maalbroek en Beersdal zien we tonmasten met V-ophanging (boventraverse), halfverankering (middentraverse) en tetraëders (ondertraverse). Men kan begrijpen dat dit een uitermate rommelig gezicht is dat net zoals antennes, rare reconstructies en railings een onrustig mastbeeld geeft, zeker omdat het in deze verbinding ook van mast tot mast verandert.

Hoe maak ik van mijn hoogspanningsmast een bende? Drie verschillende afhangmethodes maken het lijnbeeld stakerig en onrustig. Zo kan je de lijn nooit mooi rustig door het landschap laten stappen. Foto door Michel van Giersbergen.

Binnen de speelruimte van de NEN is het eigenlijk vrij simpel om de verrommeling en drukke aanblik te beperken: bekijk eerst eens hoe de draden strakker kunnen worden gemaakt. Bij een kort mastvakje met twee of drie steunmasten tussen een paar hoekmasten kan je ook het hele mastvak strakker trekken vanaf de twee hoekmasten terwijl de manier van ophanging in de steunmasten er tussenin ongewijzigd blijft. Als dat niet mogelijk is, dan is het aan te bevelen in elk geval in de hele mast alle isolators gelijkvormig aan te passen, ook al is het soms niet strikt nodig voor de hoger hangende geleiders bij verticale mastmodellen.

Hoogspanningslijnen hebben van nature heel weinig tolerantie, want het lijnbeeld staat of valt met gelijkvormigheid van de masten. Phaseliften gaat dus zelden goed, zodat het vanuit het oogpunt van pylon geeks en ieder ander die een zo rustig mogelijk lijnbeeld wil zien een gewaagde operatie is. De enige werkbare weg lijkt alle zes of geen eentje, in visueel perspectief.