Armen of traversen

De meeste masten hebben zijwaartse uitsteeksels waar de draden aan zijn opgehangen. Deze worden de armen of met een net woord traversen genoemd. Daarnaast zijn er balktraversen en ander maatwerk.

Armen of traversen zitten aan de toren vast en ze steken opzij. Je hebt ze van klein tot groot en ze kunnen één, twee of drie draden dragen. Bij bepaalde mastontwerpen zoals delta- en portaalmasten hebben de traversen de vorm van een balk die op twee punten wordt ondersteund. Een arm of traverse zorgt ervoor dat de draden op enige afstand van elkaar en van de toren worden gedragen. Meestal red je dat niet met alleen een H-profiel. Bij grote masten kunnen de traversen indrukwekkende afmetingen aannemen en eenvoudig tien tot vijftien meter breed uitsteken, naar weerszijden. Een forse traverse in een vakwerkmast voor koppelnetspanningen weegt eenvoudig een ton of vier en ze kunnen een veelvoud van hun eigen gewicht dragen aan isolators, draden en eventueel ijsafzetting.

Bodemplaat met trekschoren

Een zijwaarts uitstekende traverse bestaat uit twee bouwkundige delen: de bodemplaat en de trekschoren. De bodemplaat is het horizontale grondvlak, de onderkant van de traverse. Dit is een stevige trapeziumvorm met een slingerverband, net zoals in sommige torenwanden.

Traversen heb je van zeer simpel tot zeer complex. Hier zien we beide uitersten. De circa honderd jaar oude dennenboommast van RWE links heeft niet eens trekschoren om de 110 kV te dragen (en dat hebben we geweten tijdens winterweer in 2005, maar dat terzijde). Rechts staat een veel grotere, moderne combinatiemast van Amprion. De traversen hebben een grotere afmeting en een heel vakwerk in de wanden. Foto door Peter Schokkenbroek.

De traversebodem mag niet zijwaarts of in het lang van de verbinding buigen en de traversebodem moet enigszins bestand zijn tegen drukkrachten die naar de zijkant van de toren worden afgeleid. De latten die de rand van de bodemplaat vormen (je verwacht ’t niet, dat heet de traverserand) zijn daarom ook redelijk dik en sterk omdat ze enigszins dezelfde rol vervullen als de randstaven van de toren van de hoogspanningsmast.

De trekschoren dragen de bodemplaat en alles wat daaraan hangt. Het zijn treklatten die vanuit de toren op enige hoogte boven de bevestiging van de traversebodem vastzitten en die schuin omlaag wijzen naar de traversetop. Zoals de spankabels in een hijskraan of de dragende kabels in een tuienbrug dragen ze de traversebodem. De trekschoren worden nooit op druk belast en kunnen dus relatief dun zijn.

         

Kleine traversen zijn erg eenvoudig van bouw. Bij de allerkleinste maat volstaat zelfs gewoon een enkelvoudig U- of H-profiel zonder trekschoor, of soms twee stuks die aan de punt bij elkaar komen. Zodra de afmetingen toenemen wordt de bodem complexer en zijn er trekschoren nodig. Van een enkelvoudige lat ga je dan naar twee opeenvolgende driehoeken, nog meer driehoeken of soms zelfs een heel vakwerk. Ook heb je oudere masten met maar één trekschoor die midden boven de bodemplaat loopt, je hebt ontwerpen met een ‘plafond’ waarbij ook bovenop de trekschoren een soort vakwerk tussen de trekschoren zit (de traverse is dan een stijve koker) en je hebt wanden van trekschoren met het typische donauknikje, een soort driehoek tegen de toren aan die ondanks de naam niet uitsluitend bij donaumasten voorkomt.

   

   

De traversen vertonen een flinke variatie in uiterlijk. Eén trekschoor (links, let ook op het bliksempiekje in het topstuk), een plafond tussen de trekschoren (midden), één enkele lat als trekschoor, of een kromme enkelvoudige bovenrand… Er kan van alles, dit is slechts een kleine greep. Foto’s door Ruben Schots en Michel van Giersbergen op powersafari.

Hele of halve traverse? Gewoon niet zo moeilijk doen

Het woord traverse betekent zoiets als dwarsverbinding. Van de ene naar de andere kant. Als we kijken naar hoe sommige hoogspanningsmasten eruitzien, zien we soms ook een armpje naar één kant uitsteken terwijl er niets tegenover zit aan de andere zijde van de toren. Bij asymmetrische masten zoals driehoeksmasten is dat zelfs standaard. Het geeft een denkoefening, want is dit nou een halve traverse, en heeft deze hele mast nou in totaal anderhalve traverse?

Er is discussie over of dit wel een traverse mag heten, of dat er sprake is van een halve traverse. De literatuur biedt geen eenduidig antwoord en eerlijk gezegd is het ook een vrij sneue discussie. Bij HoogspanningsNet houden we gewoon aan dat een arm ook een traverse is als hij maar naar één kant steekt. Er wordt niet aan de term halve traverse gedaan, tenzij er een stuk is afgebroken of er een andere goede reden voor is.

Een driehoeksmast heeft drie uitsteeksels. Zijn dit nu drie halve traversen, en heeft de mast opgeteld anderhalve traverse? Ja, we hebben grotere problemen op de wereld en hier bij HoogspanningsNet duiden we dit gewoon aan als een mast met drie traversen. Foto door Tom Börger.

Balktraversen, gaffels en uitkragingen

Een ander apart geval is de balktraverse. Een horizontale ligger die niet zijwaarts aan de toren ontspruit, maar die op twee plekken ondersteund wordt. Dit is standaard bij de meeste deltamasten, bij portalen en bij bepaalde soorten schoormasten. Ook dit wordt als een traverse aangeduid (gantry, in Angelsaksische bronnen), maar door de vorm van een ligger en de symmetrie naar beide uiteinden toe wordt het ook wel gewoon een balk genoemd. Op deze site gebruiken we meestal de aanduiding balktraverse, waarmee iedere verwarring met een ‘echte’ balk (hout in een houten mast of van ijzer in een vakwerk) bij voorbaat wordt voorkomen.

Nu hoeft die balktraverse niet altijd rechtdoor te lopen. Welkom in Frankrijk, thuisland van deltamasten van allerlei pluimage. Daar zitten ook ontwerpen bij waarbij de balk een knik vertoont, een poortvorm heeft of soms niet eens rechthoekig is. Los uitstekende, korte traversen vanuit gaffels of andere delen (technisch gezien zogeheten uitkragingen) kunnen soms de uiteinden vormen.

   

Balktraversen in soorten en maten. Twee foto’s met verschillende ontwerpen in Frankrijk. Soms loopt de balk rechtdoor, soms zit er een uitkraging aan en soms is de balk niet eens rechthoekig. Kortom, een keur aan mogelijkheden. Foto’s door Tom Börger.

Bij gaffelmasten is er geen balktraverse aanwezig. Daar vervullen twee schuin omhoog stekende puntvormen de rol van een soort traverse, waarbij de derde fasedraad aan de binnenzijde wordt gedragen. Waar houdt het op, wanneer is het nog een traverse en wanneer niet meer? Breek je er het hoofd niet over. Masten proberen te benoemen of classificeren is zelden exacte wetenschap. En voor wie na een reis door de Noordwest Europese velden wat korrelatie nodig heeft, er kan op ons forum oeverloos over worden gediscussieerd.

Afstomping met een goede reden

Zo hier en daar kom je een mastontwerp tegen met een stompe traversetop. Sommigen zijn al oud en soms is de reden van de stompe top direct duidelijk: verhoogd dragen van een bliksemdraad op de traversetop van de bovenste traversen. Een andere keer is het minder duidelijk. Waarom niet gewoon een puntig uiteinde?

Een belangrijke reden voor een stompe top is dat het sterker is. Met name bij afspanmasten is dat interessant. Wanneer de draad aan de ene zijde meer trekkracht uitoefent op de traverse dan op de andere kant, zal deze opzij willen uitbuigen. De bodemplaat is een star trapezium en de trekschoren voorkomen dat deze plaat naar beneden kan, maar wat beschermt hem eigenlijk tegen omhoog trekken? Alleen de zwaartekracht, verder niets. Dat kan onvoldoende zijn als de kans op lijndansen groot is of als de trekkracht aan één kant groter is dan aan de andere, zoals bij een afspanmast. Zodoende kan de traversetop een beetje scheef trekken als er grote krachten op komen: de bodemplaat raakt getorst en de top gaat schuin staan. Een stompe top zorgt ervoor dat dit minder makkelijk gaat.

   

Stompe toppen zijn er al heel lang. De oude modellen IJsselmij-masten links hebben ze al sinds de late jaren 40. Maar we zien het ook bij masten van recentere datum, niet zelden bij reconstructies (rechts). Zeker als lijnvreemdheid in het geding is, zal bijna geen enkele pylon geek de stompe toppen waarderen. Foto links door Ot Lesley of Hans Nienhuis (we weten niet meer wie van de twee op dat moment de camera vasthield), foto rechts door Michel van Giersbergen.

Een andere reden is van recentere datum en speelt vooral in Nederland een rol: overregulatie. Het uiteinde van een traverse biedt geen houvast voor onderhoudspersoneel en het kan aardig waaien op het uiteinde. Je kan er dan een railing op zetten (iets dat visueel zelden een goed idee is), maar je kan ook de hele traversetop stomp maken. Omdat meteen het voordeel van een sterkere top dan kan worden gecombineerd is dit vrij aantrekkelijk geraakt.

De meningen over stompe traversetoppen zijn bij pylon geeks verdeeld. Bij oude masten die er al decennia staan geldt de stompe top als eigenheid: het hoort nu eenmaal bij die bewuste ontwerpen of mastenfamilies. Maar bij reconstructies, maatwerk of moderne ontwerpen zijn pylon geeks kritischer. Een lijnvreemde mast met stompe traversetoppen kan uit de toon vallen en een onbeholpen indruk wekken in een verbinding waarvan het oorspronkelijke mastontwerp juist spits en puntig is. Toch zijn er ook moderne ontwerpen waarbij de stompe top als een pluspunt wordt gezien.

   

De verbinding Zwolle – Meeden – Eemshaven (hier lijndeel Zwolle – Meeden) is van meet af aan ontworpen met stompe traversetoppen. Het is een beeldbepalend kenmerk van deze zware verbinding. In 2016 hebben we bij HoogspanningsNet de stompe top zelfs gebruikt als hoofdlogo voor de themamaand Twintig jaar Zwolle – Meeden – Eemshaven. De poster van destijds is hier nog in grootformaat te vinden.

Het duidelijkste voorbeeld van een verbinding waarbij de stompe traversetop met de identiteit van de mast is verbonden is Zwolle – Meeden – Eemshaven. De stompe top is een handelsmerk van deze mastenfamilie: hier zou het pylon geeks juist uit hun vel doen springen wanneer er een versie zou worden uitgebracht zónder de stompe punten.

De precieze hoogte van de stompheid is een indicatie voor de toepassingsmotivatie. In Nederland zijn stompe toppen vaak ruim een meter hoog. In Duitsland, waar we ze sinds enige jaren ook zien verschijnen, zijn ze beduidend lager en is het stompe topje iets dat minder de aandacht trekt bij het mastbeeld. Omdat men In Duitsland minder strenge regels heeft voor railing en zekeringspunten is daar het technisch aspect van de traversesterkte bepalend. Dat vereist een minder hoge stompe top.

Stompe top op een moderne mast van Amprion, over de Duitse grens. Hier is de stompe top aangebracht vanwege de constructietechnische reden (sterkte) en speelt de arbeidswetgeving amper een rol. We zien dat de stompe top veel minder dominant is als bij de meeste Nederlandse exemplaren. Foto door Peter Schokkenbroek.

Omhoog gebogen traversen

Het lijkt of traversen altijd een horizontale bodemplaat hebben. Er zijn zo nu en dan uitzonderingen. In Nederland hebben we het Maaswaaltje, een familie hamerkoppen geschikt voor 150 kV die als voornaamste kenmerk hebben dat de traversen schuin omhoog wijzen. Samen met twee uitsteeksels die het midden houden tussen kattenoren en hoorns geeft het de masten een fel en ietwat carnavalesk uiterlijk. De reden om de traversen opwaarts te laten wijzen is overigens te danken aan de vogel- en horizonvriendelijkheid van lage vlakke hamerkoppen, gecombineerd met een nog betere zichtbaarheid van de draden als je ze van opzij net niet achter elkaar ziet in het horizontale vlak. Dat scheelt extra in draadslachtoffers. Of nuja, naar verluidt dan, er is ons geen concreet onderzoek bekend dat het allemaal bewijst.

De Britten hebben het met hun voorlaatste model koppelnetmast ook geprobeerd. Hier gaat het om de L12, een zware tonmast voor 400 kV. De L2, een hoge drievlaksmast, oogde industrieel en bonkig. De opvolger, de L6, had een tonvorm, maar ook een dik en plomp postuur. De nieuwe, slankere L12 is gebouwd met een andere staalkwaliteit waardoor de hele mast smaller kon blijven. Door de traversen een kleine hoek opwaarts te geven wou netbeheerder NationalGrid de mast een lichtvoetige vrijheid als een vogel meegeven.

   

Links: het Maaswaalmodel heeft niet-horizontale traversen. Rechts: een Britse L6 met daarnaast net buiten elkaars valbereik de nieuwe slankere L12, ook die moet het doen met iets opwaarts wijzende traversen. Linkerfoto door Ruben Schots, rechterfoto via Wikipedia (CC BY-SA).

Over vrij als een vogel gesproken… Ook bij buismasten zijn de traversen niet altijd horizontaal. De buismastenfamilie Eagle op Jutland, eveneens een koppelnetmast voor 400 kV bedient zich van hetzelfde concept. Een licht opwaarts gebogen traversevorm die de vrijheid moet uitbeelden van een adelaar zwevend op de wind. (Oh oh, het begint hier weer naar Bystrup te ruiken…)

Omlaag gebogen traversen

Een omlaag gebogen traversetop kan ook. Bij verschillende soorten deltamasten in de Amerikaanse Midwest is het redelijk gebruikelijk twee omlaag wijzende traversetoppen te treffen. Er zijn ook mastontwerpen met een centrale toren en zijwaarts uitstekende traversen die naar beneden wijzen, maar daar is deze bouwwijze voor hogere spanningen buitengewoon zeldzaam.

In Frankrijk blijkt een stokoud mastontwerp voor 90 kV voor te komen dat in de driehoeksconfiguratie met drie omlaag wijzende traversen is gebouwd. Meteen is ook te zien waarom dat zo zeldzaam is: het biedt een droeve en weinig enerverende aanblik waar zelfs pylon geeks niet enthousiast van worden.

   

Links: omlaag wijzende traversen zijn in Europa heel erg zeldzaam. De persoon die deze foto maakte is zelfs voor pylon geeks een zwaargewicht met heel veel vlieguren in de Franse graanvelden tussen de chats en de beaubourgs, maar ook hij had ze nooit eerder gezien. Foto door Tom Börger. Rechts: deltamast met omlaag wijzende traversetoppen in de Midwest. Foto door Hans Nienhuis.

Waarschijnlijk vanwege de droeve aanblik zijn omlaag gebogen traversen niet populair. Technisch is het echter best een aardige oplossing: voor de driehoeksmast op de foto geldt dat er een ijzersterke mast van te maken valt. De zigzag zien we ook terug in kleinere midden- en tussenspanningslijnen.

V-braces, geïsoleerde armen en maatwerk

Traversen bij vakwerkmasten lenen zich uitstekend voor maatwerk. Je kan ze er gedraaid aan zetten, langer of korter maken, een drieweg of splitsing monteren of ze er zelfs op de kop aan zetten. Dat laatste gebeurt met enig regelmaat bij aftak- en caravellemasten.

Een caravellemast in Duitsland. De onderste traversen zijn er als het ware andersom aan gezet. Visueel een klein verschil, maar constructietechnisch is het een enorm verschil: de trekschoren moeten nu drukkracht verdragen. Foto door Peter Schokkenbroek.

Bij een caravellemast zijn de onderste traversen er schijnbaar andersom aan gezet. Hoewel het een kleine aanpassing lijkt is het technisch een groot verschil. De bodemplaat kan gewoon zo blijven, maar de trekschoren moeten nu drukkracht verdragen. Om dat te kunnen moet de traverse eigenlijk uit twee bodemplaten bestaan zodat de constructie duurder en zwaarder is.

Er zijn soms ook traversen die helemaal geen draad dragen, maar die bedoeld zijn om problemen te voorkomen als er een draad zou losbreken, om te voorkomen dat de draad op de weg valt bij een calamiteit. Tegenwoordig doet men dat doorgaans met halfverankering of een zwaardere mast, maar blijkbaar zijn er ook plekken en tijdperken geweest waarin de voorkeur uit ging naar een opvangconstructie.

Daar zit je dan als Netbeheerder in Frankrijk. Er moet een weg worden overgestoken en we vertrouwen de driehoeksmast niet… Parbleu. Dan bouwen we er gewoon een eh… ja, hoe heet zo’n ding? Hier weten we het niet, dus voorlopig gebruiken we als werknaam maar opvangtraverse. Foto (overigens in dezelfde lijn met afhangende traversen) door Tom Börger.

Weer een andere vorm van maatwerk zien we bij ééngeleidermasten of sommige afspanningen waar een traverse een overbodige toepassing is. Met schuin afgespannen isolators of staande (starre) isolators worden de draden dan om de toren heen geleid. Dit is meestal maatwerk en wordt alleen in losse gevallen toegepast. In Delfzijl zien we dit soort constructies bij een korte koppelverbinding tussen een 220- en 110 kV-schakeltuin.

   

Geïsoleerde mastarmen of zijwaarts uitgestoken piefjes voor een rondleiding. Wanneer is het een traverse en wanneer niet meer? Er is geen regel die dit bepaalt. Foto’s door Michel van Giersbergen en Ot Lesley.

En dan heb je ook nog geïsoleerde mastarmen met keramische of kunststof isolators. Bepaalde buismasten hebben dit standaard, maar ook veel grotere masten zoals wintracks met hun V-braces en de masten van het Belgische Stevinproject dragen de draden aan uitsteeksels die tegelijk isolator en traverse zijn. De buitengrenzen van wat een traverse is zijn dus rekbaar en afhankelijk van waar en of je grenzen leggen wil. Het hangt er maar net vanaf wie of wat je spreekt: een ingenieur, een pylon geek, een kind, of iemand die in zijn leven in alle drie groepen heeft gezeten.

   

V-braces op wintracks en geïsoleerde mastarmen op Stevin. Zijn dit nu nog traversen of niet meer? De grens is moeilijk te leggen en rekbaar, maar ze hebben allemaal één ding gemeen: ze dragen draden. Foto’s door Michel van Giersbergen.