Jargonboek
Vakterm? Zoek ‘m op in het lexicon van hoogspanningsjargon
PZEM - Provinciaal Zeeuwse Elektriciteits Maatschappij. Oude netbeheerder en producent die tot 1991 het beheer voerde over het hoogspanningsnet t/m 150 kV in Zeeland.
Q - Engineeringsterm voor dynamische belasting door winddruk. In de hoogspanningsengineering wordt het gebruikt voor de druk van de wind tegen mastlichamen, maar vooral ook tegen de draden. Die reageren op de wind door uit te zwaaien, waardoor een ingewikkelde relatie tussen winddruk en de vorm en tegenkracht van de draden ontstaat.
quango - Quasi autonome non-gouvernementele organisatie. Bedrijfsopzet die het midden houdt tussen een commercieel bedrijf en een publiek bedrijf. Niet alleen in de juridische constructie en bevoegdheden, maar ook in hoe de taak van het bedrijf wordt uitgevoerd. Netbeheerders zijn vaak vormgegeven als quango's: ze hebben een kerntaak, een wettelijk monopolie en winst maken is niet het hoogste doel (kenmerken van staatsbedrijven) maar tegelijk mogen ze soms wel vreemd kapitaal aantrekken, het bedrijf intern draaien alsof het een normale marktorganisatie is en in sommige gevallen zoals Elia zelf aandelen uitgeven tot een vastgelegd minderheidspercentage. Ook enkele rechtsvoorgangers zoals Saranne kunnen enigszins als een quango worden gezien.
radio-interferentie (radio interference, radio noise) - Corona-ontladingen en deelontladingen kunnen kleine beetjes elektromagnetische straling genereren die zich onder andere in het bereik van radio- en communicatie-apparatuur bevinden. Deze kunnen ruis geven of bij digitale transmissie voor storingen zorgen. Het beperken van deze bronnen bestaat vooral uit gladdere componenten toepassen en eventueel veldsturing met coronaringen.
rail (busbar) - Onderdeel op trafostations waarop fasedraden of (als volledige eenheid) circuits aansluiten en waar ook transformators, koppelvelden en compensatiemiddelen op zijn aangesloten. Een rail (hat woord) kan zowel slaan op één rail of fase, alswel op een compleet setje van drie die samen de A- of B-rail op een station vormen wanneer er redundantie is.
railing - Veiligheidsmaatregel die op moderne vakwerkmasten sinds eind jaren 80 verplicht is op de traversetoppen. Oudere masten worden niet aangepast, behalve in speciale gevallen zoals reconstructies of specifieke veiligheidseisen. Nieuwere masten worden van begin af aan met railings op de traversetoppen uitgerust of ze worden zodanig ontworpen dat de traversen stomp eindigen zodat er geen railing nodig is.
railsplitser (rail separator) - Een scheider of een vermogensschakelaar in een rail zelf, om deze in tweeën te kunnen splitsen of juist te verbinden.
randstaaf - Grote zware lat die zich in de constructie van vakwerkmasten op de hoeken van de toren bevindt. De randstaven (het zijn er altijd vier) zijn in het broekstuk en de toren de enige latten die bedoeld zijn om naast trekkrachten ook drukkrachten op te kunnen nemen. Randstaven zijn doorgaans L-profielen maar bij sommige zware nieuwere ontwerpen kunnen het ook X-profielen zijn, werkelijke X-profielen, ruggelings gelaste L-profielen of gemodificeerd uit twee losse L-profielen. De Engelse vertaling is niet voorhanden.
randstaafschildering (circuit identification by paint) - Wijze van circuitaanduiding die in Nederland veelvuldig en in Duitsland hier en daar wordt toegepast. Een circuit draagt een circuitkleur en deze kleur wordt aan de desbetreffende kant van de hoogspanningsmast onderin het broekstuk op de randstaaf geschilderd. Randstaafschildering leek aanvankelijk te worden verdrongen door circuitbordjes, maar de laatste paar jaar lijken de netbeheerders daar op terug te komen en lijkt randstaafschildering als herkenningsmethode zelfs te worden ingevoerd op plekken waar het vroeger niet eens gebruikt werd. Soms worden randstaafschildering en circuitkleurbordjes tegelijk gebruikt.
raveling (capped end) - Bij een hoek- of L-profiel: op het uiteinde het verwijderen van een van de twee flensen over een korte lengte zodat een plat stuk ontstaat.
RCR - Rijkscoördinatieregeling.
recht dubbeloog (extension link) - Plat metalen plaatje met twee gaten en een zekere lengte ertussen.
rechtstand (row) - Ook wel een mastvak genoemd. Gedeelte van een hoogspanningslijn tussen twee hoekmasten in waarin de verbinding rechtdoor loopt. Rechtstanden kunnen in Nederland en België variëren tussen drie masten en slechts enkele honderden meters, tot vele tientallen masten en een lengte van meer dan 20 kilometer. Bij lange afstanden wordt meestal om een vast aantal masten een afspanmast geplaatst (hoekmast zonder lijnhoek) om domino-effecten bij calamiteiten te voorkomen.
reconstructie (reconstruction) - 1) Verlegging, verkabeling of verandering van een bestaande hoogspanningslijn in opdracht van de netbeheerder of op verzoek van een (lagere) overheid. 2) Herstel van een hoogspanningslijn na een beschadiging. 3) Term onder nethistorici waarmee een gemaakte inschatting van een verdwenen tracé en/of mastontwerp aangeduid wordt.
redundantie (redundancy) - Volwaardig dubbel uitgevoerd systeem, set componenten of ander onderdeel, waardoor voor dit meta-object een enkelvoudige storingsreserve aanwezig is. Redundantie zorgt in een netwerk voor storingsbestendigheid, maar ook voor eenvoudiger onderhoud omdat er altijd alternatieven voorhanden zijn om elektriciteit langs te leiden. Redundantie is de norm in koppelnetten, het is gangbaar in transportnetten, het komt nu en dan voor in middenspanning en het is ongewoon in laagspanningsnetten. Ook ringvormige netten (vermazing) is een vorm van redundantie.
relictmast (abandoned tower) - Ook wel een mastrestant of een hoogspanningslijk. Uiterste eindstadium van een onttakelde mast. Het betreft een mast (of soms een station) die verlaten werd, onttakeld werd en daarna volledig lijkt te zijn vergeten zonder uiteindelijk te zijn verwijderd. Er is zelfs geen sloop meer beraamd, het staat er gewoon nog en lijkt geen doel te dienen, van niemand te zijn en te blijven staan totdat hij vanzelf een keer omvalt. Relictmasten kunnen soms monumentaal zijn en bewust behouden zijn (zoals we zien bij het relictstation Radio Kootwijk), maar meestal geldt dat sloop en afvoer duurder is dan hem gewoon aan zijn lot over te laten.
remmachine (tensioner) - → trommelwagen
RenSec - Term van Tennet voor het meerjarenproject Renovatie van Secundaire apparatuur.
reparatietijd (repair time) - Belangrijke parameter in de netstrategie als het gaat om de keuze voor kabels of lijnen. Een luchtlijn is sneller te repareren en meestal zonder technisch ingewikkelde procedures. Bij een grondkabel zijn graafwerk, soms grondwaterbemaling en specialistische moffen nodig. Dit duurt langer en betekent meer onbeschikbaarheid bij een calamiteit. Met name voor belangrijke koppelverbindingen wordt een kabel daardoor als strategisch risicovoller gezien.
reparatiezekerheid (repair guarantee) - Strategisch begrip dat vooral in hogere hoogspanningen (220 kV en hoger) in koppelnetten speelt. De reparatiezekerheid is een term voor de snelheid en zekerheid waarmee een defect of schade kan worden gerepareerd, in ieder geval provisorisch. Hoe korter deze tijd en hoe zekerder dat het lukt, hoe groter de reparatiezekerheid. Voor koppelnetverbindingen is reparatiezekerheid een van de belangrijkste eigenschappen en het is een van de redenen waarom bij deze verbindingen de voorkeur uitgaat naar bovengrondse aanleg. De grootste reparatiezekerheid (kortste tijd, minst ingewikkeld) treffen we bij bovengrondse verbindingen in boomloze gebieden, de kleinste reparatiezekerheid (langste reparatietijden) in zeekabels.
RES - Regionale EnergieStrategie.
reststerkte (residual strength) - Enige discussie over de Nederlandse correcte term. Vooral van toepassing op isolators. Wanneer een onderdeel faalt (gesprongen glaskap, doorslag in een keramische isolator) is de elektrische isolatiewaarde aangetast. Ook de mechanische sterkte is aangetast. De reststerkte geeft aan wat voor percentage er nog van over is. Die lopen elektrisch en mechanisch niet gelijkop.
retourstroomgeleider - Extra, geaarde draad die in wintrackverbindingen kan worden aangebracht en waarmee de mastposities onderling extra verbonden zijn. Deze heeft tot doel de potentiaaltrechter rond de mastvoet bij overspanningen te verspreiden over meerdere posities tegelijk, zodat het effect per losse mast kleiner is. Bij masten met een broekstuk of anderszins brede voet is dit niet of minder nodig. Er is ons geen officiële Engelse term bekend.
RI - Afkorting voor radio-interferentie.
right-of-way - Engelse term voor de corridor (ook Engels, maar geadopteerd) ofwel de strook grond die een verbinding als luchtlijn en ook als kabel inneemt. Binnen die strook geldt een dubbelbestemming, meestal zakelijkrecht en er zijn gebruiksbeperkingen. Right-of-way wordt vooral gebruikt in discussies en thema's die de doortocht van een verbinding door drukke gebieden of dure grond behandelen, en dan met name gericht op de fysieke breedte van de verbinding samenhangend met de spanning en de circuitvorm.
ril (profile) - Ribbel, richel of welving aan de onderbinnenzijde van een glaskap-isolator (het profiel), bedoeld om de kruipafstand (lekstroom) maximaal te maken en om het glas en de kunsthars droog te houden. Het rendement van de hoogspanningslijn wordt hiermee verhoogd. Voor verschillende omstandigheide zijn verschillende vormen te krijgen, zo zijn er isolators met extra veel rillen voor gebruik in vieze omgevingen en je hebt ze ook die helemaal glad zijn, voor in woestijngebieden of plekken met rijp.
ring - → coronaring, veldsturing
ringnet (ring net) - Netstrategische keuze of opmaak voor een net of of deel van een net. Een net dat een ringvorm is aangelegd kan ieder station vanaf twee kanten bereikbaar maken. Om doortransport te voorkomen kan soms de ring worden geopend zodat een U-vorm ontstaat. Bij een storing wordt dan wel de levering onderbroken, maar de verstoorde tijd wordt zeer beperkt doordat gewoon het uitgeschakelde segment van de ring in gebruik wordt genomen zodat alsnog elk station kan worden bereikt.
ringsluiting - Nederlandse aanduiding voor de klus die het sluiten van de eerste landelijke 380 kV-ring betrof, via de 'lange weg' door Twente. Dit werd in 1991 voltooid. Het model donaumast dat ervoor werd gebruikt wijkt af van de westelijke verbindingen en ook dit model wordt een Oostring of een Ringsluiting genoemd.
ringstructuur (ring) - → ringnet
rok - Langzaam uit de gratie verdwenen term voor het onderste deel van de toren van een hoogspanningsmast, het deel van de toren bedoeld dat zich tussen de onderste traversen en de bovenkant van het broekstuk in bevindt. Er is ons geen Engelstalig synoniem bekend.
ROW - Zie corridor, Right Of Way.
RTE (Riseau Transporte ‘d Electricitè France) - De beheerder van het Franse hoogspanningsnet.
ruggengraat (backbone) - Term voor het koppelnet (op landelijk niveau) of voor een zwaar koppelend net in lokale toepassing. Een ruggengraat is sterk genoeg om een onderhangend deelnet te stabiliseren en te koppelen.
running angle - Hoek of lijnhoek in een verbinding zonder afspanning. De toegepaste mast kan een steunmast zijn (kleine lijnhoek) of een daadwerkelijke hoekmast, maar de geleiders zijn niet verankerd of afgespannen. Hangende isolators of hangende afspanning draagt de draden dan schuin. Er kan ook voor V-ophanging gekozen worden. Soms is het ingewikkeld om van een steunmast met lijnhoek(je) of van een echte running angle te spreken. Dit is enigszins subjectief. Running angles zijn in Nederland zeldzaam. Het zijn vooral wintracks met V-braces die dit doen.
S - Afkortingsterm voor een steunmast, een mastpositie die draden steunt of draagt zonder lijnhoek en normaal gesproken ook zonder afspanning. Een steunmast heeft een standaardhoogte die S+0 wordt genoemd (en dus geen S=0). Is de mast verhoogd met bijvoorbeeld zes meter, dan wordt het een S+6. Verlagen kan ook, al komt dat minder voor.
sabotage - Weinig voorkomend, maar toch een kleine factor in netbeheer. Acties van anarchistische groepen gekant tegen kernenergie, van overmoedige tieners of van terroristen, meestal resulterend in kortsluitingen of het omvallen van masten. Om die reden zijn tuienmasten in Nederland verboden voor permanent gebruik en koppeltransformators worden steeds meer beschermd tegen aanvallen met drones of vuurwapens.
safety factor - Soms ook veiligheidsfactor genoemd, maar meestal als Engelstalige term gebruikt in de engineering. Rekenkundige verhouding, uitgedrukt in een percentage. Wanneer een component bijvoorbeeld is ontworpen om nominaal twintig ton gewicht te verdragen terwijl het ontwerp is getest tot vijfentwintig ton, is er een safety factor van 125%. Soms wordt het eerste 100%-gedeelte ook weggelaten, waardoor gewoon van 'een safety factor van 25%' wordt gesproken. De safety factor is geen onderdeel van eventuele overdimensie.
samengestelde staaf (compound member) - Staaf bestaande uit twee ruggelings aan elkaar vastgemaakte hoeklatten (met bouten of gelast) zodat een X-vormig profiel ontstaat. Wanneer deze zijn geschroefd houden de latten enige afstand tot elkaar door de platen die ze kruislings verbinden, zogeheten batten plates.
Saranne - Ten dele de voorganger van Tennet. Saranne was net als Tennet een quango en het bedrijf voerde tot eind jaren 90 het beheer over het koppelnet van 220- en 380 kV in Nederland.
schaarklem (busbar disconnector) - → pantograaf-railscheider
schakelen (switching) - → verschakelen
schakelstation (switch substation, grid switch) - Station waarop niet getransformeerd wordt en slechts verschakeling plaatsvindt.
schakeltuin (switching yard) - Veld met rails, vermogensschakelaars, spanningstransformators en scheidingsschakelaars die aangestuurd kunnen worden om verbindingen en componenten op een trafostation voor hoog- en tussenspanning aan of af te schakelen. Een schakeltuin ziet er vanaf een afstand vaak intimiderend en ingewikkeld uit, maar elke schakeltuin heeft een logische plattegrond.
schakelveld (switching yard) - Andere naam voor de schakeltuin, maar meestal in gebruik voor een (deel van een) los aansluitveld in plaats van voor de hele schakeltuin tegelijk. Strikt is het niet, in de praktijk zien we beide termen dwars door elkaar heen.
scheider (separator) - Schakelaar die een fysieke scheiding tussen twee componenten van een hoogspanningscircuit bewerkstelligt. Een scheidingsschakelaar gaat dus werkelijk zichtbaar open. Dit type schakelaar is doorgaans alleen als extra zekerheid bedoeld (voor als de vermogensschakelaar een verborgen defect zou vertonen) en hij is niet bedoeld om als vermogensschakelaar te kunnen dienen, behalve in noodgevallen. Daar kan wel schade bij optreden.
scheidingsschakelaar (separation switch) - Schakelaar die bedoeld is om een circuit of component fysiek te scheiden van het net door middel van een zichtbare opening. Een scheidingsschakelaar of scheider wordt doorgaans in serie met een vermogensschakelaar geplaatst als extra veiligheidsvoorziening. Een vermogen schakelen met een scheider kan alleen in noodgevallen, want het geeft schade.
scherfmuur (transformer cell) - Halfopen, U-vormig betonnen hok waarin een transformator kan worden opgesteld. Een scherfmuur heeft primair de functie om de omgeving te beschermen wanneer de trafo het begeeft of in brand vliegt, maar ook andersom wordt de trafo beschermd door andere onderdelen en/of verplaatsende voorwerpen die in de buurt komen. Extra bijgevolg van een scherfmuur is het afschermen van een deel van de geluidsproductie van de trafo, dat wordt erdoor omhoog gericht.
schetsplaat (gusset) - Ook knoopplaat genoemd. Metalen plaat met gaten die je veel aantreft in vakwerkmasten en waarmee twee of meer latten met elkaar verbonden worden.
schoonmaken (cleaning, washing) - In hoogspanningscontext meestal het wassen van isolatorkettingen en geleiders, om vervuiling te verwijderen en daarmee coronaverliezen of knettergeluiden te beperken.
schoormast (guyed tower) - Mastmodel, afwijkend van de meeste andere mastmodellen doordat een schoormast voor overeind staan kritiek afhankelijk is van tuikabels, schoorlijnen of andere vormen van trekverankering. Schoormasten zijn in Nederland niet toegestaan voor permanent gebruik.
schoorportaal (guyed H-frame) - Mastmodel. Soort van middenweg tussen een H-frame (een schoormast) en een portaal zonder schoren (die er overigens ook als een H uit kan zien). Bij een schoorportaal zitten de tuidraden alleen binnenin de constructie en wordt de constructie niet overeind gehouden door tuidraden die met grondankers buiten de mast vastzitten. De overgang tussen de ene of de andere is enigszins arbitrair, want er zijn talloze ontwerpen.
schouw (visual check) - Periodiek terugkerende klus bij hoogspanningsverbindingen om te zien of er geen problemen dreigen met bijvoorbeeld groeiende bomen, slijtende componenten of ander malheur. Een schouw kan vanuit een helikopter, vanaf de grond en tegenwoordig ook met drones gebeuren. Schouwing kan ook bij grondkabels, om te zien of daar bovenop geen gekke dingen gebeuren. Een schouw kan ook ingelast worden wanneer een circuit is getript of als er een andere reden is om het hele circuit na te lopen om bedrijfszekerheid te herstellen.
schuifverbinding (sleeved joint) - Twee buizen verbinden door een inwendige of uitwendige koker die overlap heeft met beide te verbinden buizen.
schuitje (‘little boat’) - Spreektaal voor een hangklem met uitgebogen uiteinden, vanwege de vorm van een bootje.
secundaire apparatuur (secondary installations) - Apparatuur op hoogspanningsstations die gebruikt worden om primaire apparatuur aan te sturen, maar waar zelf niet de hoogspanning (voltage) op staat. Denk aan relais, deadtank-schakelaars, de signaaldraden van spanningstrafo's en aan bewaakapparatuur.
Sediver - Huidige wereldmarktleider in fabricage van glaskap-isolators.
semi-overheidsbedrijf (quango) - → quango
SEP - Samenwerkende ElektriciteitsProducenten Nederland. De SEP was een van 1949 tot 2000 bestaand samenwerkingsverband tussen verschillende producenten en transporteurs van elektriciteit. In 2000 ging SEP op in Tennet.
separatie (system split) - Zie system split.
SEU - Scheduled Energy Unavailability. In het Nederlands VNB genoemd, Voorzien Niet-Beschikbaar.
showstopper - Vooral gebruikt als term in haalbaarheidsstudies of eerste verkenningen, voor alternatieven of onderdelen van alternatieven die een no-go opleveren. Bijvoorbeeld omdat ze reeds op voorhand bij een eenvoudige inventarisatie kunnen worden uitgesloten omdat ze te duur, te onpraktisch, te onveilig of om een andere reden onhaalbaar zijn.
signaaldraad (optical fibre) - Draad van glasvezel binnenin sommige bliksemdraden. Zie ook OPGW.
SIL - Surge Impedance Load.
skineffect (skin effect) - Eigenschap van elektriciteit bij wisselstroom. Met name bij hoge wisselfrequenties heeft elektriciteit een voorkeur om in de buitenkant van geleiders te willen blijven en matig tot niet door te dringen in de kern van de geleider, zodat de effectief benutbare doorsnede voor stromende elektronen kleiner blijft dan een zaagsnede doet vermoeden. Het skineffect is een hinderpost bij wisselstroomverbindingen, maar er zitten ook voordelen aan. Zo kan een holle geleider zoals een rail op een station zeer effectief zijn en ook een massieve geleider kan binnenin van een ander, sterker materiaal worden voorzien terwijl dat minder geleidt. Zo kan een staaldraad binnenin een aluminiumgeleider de draad sterker maken zonder dat bij wisselstroom de weerstand veel toeneemt.
slaglengte (length of lay) - Maat voor hoe strak een geslagen draad (spiraalvormig gewikkeld) is samengesteld. Hoe korter de slaglengte, hoe kleiner de spoed van de spiraal.
slapende verbinding (dormant link) - Nieuw aangelegde luchtlijn of grondkabel die om uiteenlopende redenen pas later in gebruik kan worden genomen dan zijn oplevering in theorie toestaat. In de tussentijd, een periode die varieert van enkele weken tot soms vele jaren, is een slapende verbinding meestal spanningsloos. Soms komt het voor dat de verbinding tijdelijk op (veel) lagere spanning voor een ander netvlak wordt gebruikt, of parallel is geschakeld met een andere verbinding om tijdelijk transportverliezen kleiner te maken.
sleuf (trench) - → open ontgraving
slingermal (spun concrete mold) - Mal om een slinger- of centrifugaalbetonnen paal mee te vervaardigen.
slingerverband (single or double warren) - Driehoeksverband in een torenwand die uitsluitend bestaat uit heen en weer zigzaggende latten zonder knikverkorters. Zie ook de pagina over torenopbouw.
slipklem (controlled pressure suspension clamp) - Draagklem waarin de draad is gefixeerd met bevestigingsspiralen of U-beugels zodat deze niet in de klem kan glijden. Wordt standaard gebruikt bij halfverankering.
sliplengte (slipping length) - Oorspronkelijk Engelse term voor de lengte waarin twee concentrische opeenvolgende delen van een buismast elkaar overlappen wanneer ze op elkaar worden gestapeld. Ideaal gesproken is dit minstens anderhalf maal de doorsnede van de kokervorm, gemeten aan de buitenzijde.
slow front overvoltage - Geen Nederlandse term voor in de literatuur. Overspanningspulsen veroorzaakt door ver weg gelegen schakelhandelingen of blikseminslag ver weg ergens in het netwerk. Een slow-front overvoltage heeft een opslingerperiode van typisch 250 microseconden en een uitdovingstijd van 2,5 milliseconden, maar het kan ook nog wat trager zijn.
sluiting (short circuit) - Kortere aanduiding voor een korsluiting.
SMIT SGB - Fabrikant van vermogenstransformatoren in Nijmegen. SMIT maakt onder andere koppeltransformators voor Tennet en ook voor buitenlandse klanten. SMIT geldt als een kwaliteitsleverancier, maar ook als een fabrikant die zijn eigen proces met opzet achter gesloten deuren houdt. Er zijn bijvoorbeeld geen rondleidingen of open dagen.
smoorspoel (choce coil, induction coil) - Spoel, meestal zonder kern (lucht als kern) die hoogfrequente signalen of heftige pulsen blokkeert, maar wisselstroom en zeker gelijkstroom zonder noemenswaardige hinder doorlaat. Gecombineerd met een spark gap kan een smoorspoel worden gebruikt om impulsen zoals van blikseminslag te blokkeren of in elk geval te verminderen.
SNG - Significante NetGebruiker. Volgens Tennet: elektriciteitsproducenten vanaf type B > 5 MW, transmissiegekoppelde verbruikers, beheerders van gesloten distributiesystemen en beheerders van HVDC systemen.
SNUP - Afkorting van Sporen van Nooit Uitgevoerde Plannen. Geen Engels equivalent voorhanden. Term uit het jargon van infrahobbyisme (oorspronkelijk weg- en railinfra) voor objecten of nutsvoorzieningen die niet of onvolledig uitgenut worden. Soms zal dit gedurende de levensduur van het object zelfs helemaal nooit gebeuren en zal het object permanent een SNUP blijven houden. In de hoogspanningswereld zien we SNUP relatief vaak in de vorm van een lagere bedrijfsspanning dan de ontwerpspanning. Ook onbenutte traversen, onechte combinatiemasten en grote onbenutte aansluitvelden op trafostations (soms inclusief lege trafocellen) zijn SNUPs.
SoDa-mast - Term voor een losse eenzame hoogspanningsmast in het landschap zonder geleiders en zonder andere masten (of zelfs maar zonder schijnbaar mastvak waarvan deze ooit deel uitmaakte). De mast kan een relictmast of zelfs een verplaatst exemplaar zijn, maar altijd wekt deze de indruk van 'wat doet die daar nou'. De logica is meestal zoek. De term SoDa-mast is herleid op het Duitse so da, waar het wordt gebruikt voor bruggen en viaducten (So Da brücke) die zijn aangelegd over een nieuwe snelweg, maar die nooit taluds hebben gekregen en voor niks in het landschap staan.
softenonmast (‘softenon tower’) - Onbeleefde term en identiek aan de term polio-armpjes. Spreektaalterm die door sommige pylon geeks gebruikt wordt om masten mee aan te duiden met (te) korte of opzettelijk ingekorte armen, een te korte toren of andere delen die ondergedimensioneerd zijn.
spanlengte (span length) - Afstand tussen de hartlijn (zwaartelijn) van twee steunmasten zonder lijnhoek ten opzichte van elkaar. In de praktijk verschilt de spanlengte bij een knik in de verbinding naargelang of er een binnen- of buitenbocht wordt gemaakt.
spanmast (anchor) - → afspanmast
Spanning (kracht) (stress forces) - Niet te verwarren met elektrische spanning. Kracht op een onderdeel, component of constructie, uitgedrukt in de eenheid Newton.
spanning (voltage) - Elektrische spanning uitgedrukt in volt, in dit geval meestal de bedrijfsspanning van een component (in kilovolt), de netspanning van een deelnet, of de houdspanning van een isolator.
spanningscascade (grid level hierarchy) - Het plaatselijke getrapte systeem in het elektriciteitsnet als in de boven elkaar liggende spanningsniveaus en netvlakken, bijvoorbeeld 380-110-20-10-0,4 kV. Een cascade is meestal historisch gegroeid en kan van land tot land (maar ook binnen een land) verschillen. Soms is een cascade niet of niet meer efficiënt, maar het elimineren van een overbodig geraakte stap is vaak zo'n grote operatie dat het tientallen jaren duurt en soms gewoon niet te doen is, waardoor spanningscascades historische verworvenheden zijn. Drie vaak gebruikte cascades op de wereld zijn 500-132-66-33-10 (veel gebruikt in angelsaksische landen en noordelijk Scandinavië), 380-220-110-20-10 (een van oorsprong Duits systeem) en 345-230-115-66-33-11 (in Amerika gangbaar).
spanningsdip (‘voltage hickup’) - Niet te verwarren met spanningsval. Kortdurende verlaging van de netspanning zonder dat de stroom volledig uitvalt. In feite een zeer korte brown-out. Een spanningsdip heeft vrij weinig invloed op verlichting en oudere elektromotoren, maar alles waar elektronica in zit kan er slecht tegen. Om spanningsdippen zoveel mogelijk te vermijden zijn netbeheerders gebonden aan bepaalde richtlijnen en voorschriften die ertoe dienen de zogeheten spanningskwaliteit zo constant mogelijk te houden. De aard en diepte van spanningsdippen (en de effecten ervan) kan men beschrijven met de Spijkerskromme.
spanningskwaliteit (power quality) - De mate van constantheid van de netspanning en het binnen de perken blijven van harmonische vervuiling, voor- en na-ijlen van stroom, evenwichtig gedrag op alle drie fasen en het beperkt blijven van hinder door TF-signalen. De spanningskwaliteit betreft het kleinschalige en kortdurende gehobbel van de netspanning door bijvoorbeeld het aanschakelen van grote belastingen (geeft een dipje), schakelhandelingen en vervuiling door allerlei elektronische netvoedingen die een stoorsignaal op het net geven. Grootschalig gedrag zoals lichte stijgingen en dalingen veroorzaakt door de dagelijkse gang vallen hier meestal buiten. De ACM houdt toezicht op de spanningskwaliteit en zal netbeheerders op de vingers kunnen tikken wanneer aan bepaalde criteria niet wordt voldaan.
spanningstransformator (voltage transformer) - Meestal aanduiding voor een éénfasetransformator waar geen vermogen uit wordt gehaald, maar alleen een signaal dat vervolgens meet- en bewaakapparatuur in wordt geleid. Omdat de overzetverhouding van de spanningstrafo nauwkeurig bekend is, is de spanning aan de secundaire zijde (doorgaans zo laag als echte laagspanning) een directe maat voor de spanning op een rail of een fase. Sporadisch kan een spanningstrafo ook worden gebruikt om een paar kilowatt vermogen te transformeren, zodat het in afgelegen gebieden mogelijk is om rechtstreeks op een fase een klein beetje apparatuur aan te sluiten voor bijvoorbeeld antennes. Dit wordt soms in Duitsland gedaan.
spanningsval (voltage drop) - Niet te verwarren met spanningsdippen. Spanningsval is het langzaam afnemen van de spanning (voltage) in een verbinding vanwege weerstand onderweg, waarbij de energie wordt omgezet in warmte. Spanningsval is een van de belangrijke mechanismen achter de geografische richting die loadflow aanneemt in een vermaasd net, maar te veel spanningsval duidt op een te hoog netverlies.
spanningsvastheid (‘hickup robustness’) - De mate waarin apparatuur of aansluitingen bestand zijn tegen piekspanningen of spanningsdippen zonder direct uit te vallen of in de problemen te geraken.
spanveldschema (span scheme) - Zijweergave van een of meerdere mastvakken of een hele verbinding waarbij mastposities zijn weergegeven als verticale staafjes (hoogte in verhouding) en de bovenste en onderste draden als schematische kettinglijnen, en de grond als een golvende onderlijn. Het laagste punt in de kettinglijn kan zo tegen de grond worden uitgezet en boven de masten kan met symbolen worden weergegeven of er sprake is van enkelvoudige, dubbele of afgespannen ophanging.
spanwartel (turnbuckle) - Onderdeel dat korter of langer kan worden gemaakt door aan het middendeel te draaien. Een spanklem heeft daartoe twee uiteinden met een links- en rechtsdraaiende schroefdraad. Het onderdeel lijkt sterk op de topstang zoals in de hefinrichting van een trekker te vinden is.
spark gap - Ook vonkopening genoemd. Ruimte tussen twee metalen oppervlaktes (meestal vlamboogpennen) waar zich een korte afstand lucht tussen bevindt. Wanneer het potentiaalverschil en daarmee het spanningsverschil tussen beide pennen zo groot wordt dat de lucht niet genoeg isolatie meer biedt, zal er een vonk springen tussen beide pennen. Deze heft het spanningsverschil op, waarna de vonk dooft en de hete lucht wegwaait zodat ook de isolatie tussen beide pennen zelfherstellend is. Een spark gap is een passieve component en daardoor een goedkope en betrouwbare overspanningsbeveiliging, al is het nadeel dat er een open vonk ontstaat die een ontstekingsbron kan vormen en die een knal, licht en radiostoring geeft. Subtiel is het op hoogspanningsniveau niet.
spie (key, wedge) - Ook een kiel genoemd. Scherp driehoekvormig wigvormig voorwerp gelijkend op een bijl die in een spleet kan worden geslagen als afstandshouder.
Spie (Spie (company)) - Bedrijf. Constructeur met hoogspanningskennis en een van de contractnemers in de Nederlandse hoogspanningssector, voor de aanleg en het verbouwen van hoogspanningslijnen en stations. Spie is verantwoordelijk voor enkele grote hoogspanningslijnen, zoals Oudeschip - Vierverlaten 380.
Spijkerskromme (Spijkers curve) - Ook de Spijkerscurve of het Spijkersdiagram genoemd. Diagram waarmee kan worden bepaald wat de aard en het gedrag is van een spanningsdip (kort en heftig, iets langer en minder diep, et cetera) en of dat binnen of buiten discrete grenzen en normeringen valt. Als een apparaat of aangesloten verbruiker zodanig is geconstrueerd dat zijn gevoeligheid voor spanningsdippen hoger uitkomt dan de Spijkerscurve van het net waarop deze is aangesloten, dan is de verbruiker potentieel extra vatbaar voor allerlei problemen door spanningsdippen. De Spijkerskromme is vernoemd naar ingenieur Spijkers (in 1987 werkzaam bij DSM) die deze curve beschreef om tot een oplossing te komen waarmee chemische installaties beter bestand zouden zijn tegen spanningsdippen.
spijl (rod) - → bliksempiek
split - Zie system split.
splitpen (security clip) - Borgpennetje waarmee wordt voorkomen dat een klepelpin kan loskomen of dat een moer losloopt.
splitsingsmast (three-way) - Soort mastfunctie. Hoogspanningsmast waarop twee of meer circuits uit elkaar wijken in verschillende geografische richtingen of bij elkaar komen zonder elektrisch verbonden te raken.
Splitsingswet, de (Law for separating production from transmission) - Wet waarin het splitsen van productie en transport werd geregeld, waarmee onafhankelijk netbeheer mogelijk werd. De wet (of beter, dit juridisch kader) uit 1998 staat ook wel bekend als de WON of de Nieuwe Elektriciteitswet 1998. In 2004 was het juridisch voltooid. De meeste West-Europese landen hebben eenzelfde soort constructie.
spoel (coil) - Meestal een spiraalvormige wikkeling van een geleider, al dan niet met een materiaal in de kern. Een spoel of wikkel heeft inductorwerking doordat er een magnetisch veld ontstaat als er een stroom door de spoel wordt geleid. Dat magneetveld beïnvloedt op zijn beurt de lopende stroom weer en het netto resultaat is dat een spoel zich verzet tegen iedere verandering van de stroomsterkte die erdoorheen loopt. Deze eigenschap is van groot nut in bijvoorbeeld transformators, maar ook in smoorspoelen om piekstromen te blokkeren.
spontane zelfverkabeling (spontaneous undergrounding) - Spottende term onder pylon geeks voor het omwaaien, afbreken of op een andere manier ongepland op de grond terechtkomen van de draden van een luchtlijn.
spookmast (‘nonreal tower’) - Term onder netkaartcartografen voor een mast die niet werkelijk bestaat, maar wel op de kaart staat. Misvatting van een schaduw kan voorkomen, maar veroudering van de netkaart kan ook een reden zijn, zodat bijvoorbeeld een aantal mastposities zijn verplaatst vanwege een reconstructie die nog niet op de kaart staat. Het tegenovergestelde komt soms ook voor, een mast die wel bestaat en niet op de netkaart staat.
spookverbinding (‘ghost link’) - Net als spookmast. Spontaan verschenen term voor een niet bestaande verbinding die op netkaarten toch wordt aangegeven. Het kan zijn dat de verbinding inmiddels is gesloopt, maar het kan ook voorkomen dat hij nooit is gebouwd of dat een ander object (skilift, draadantenne) voor een verbinding is aangezien.
staaf (bar, L-beam, element) - Algemene aanduiding voor (meestal) een individuele hoeklat in een mastlichaam.
staaf (member) - In dit geval, een individuele staaf onderdeel van een grotere vakwerkwand, zoals de toren of een traversebodem / trekschorenverband. Elke staaf is een lid of een member waaraan individueel of samengesteld kan worden gerekend.
staal-almelec - → AACSR
staande kortsluiting (standing short circuit) - Meestal uitgesproken als 'staand' of 'staande sluiting'. Het (korte) ogenblik tussen het ontstaan van een harde sluiting en het automatisch afschakelen ervan. In de tussentijd 'staat' de kortsluiting, waarmee een spanningsdip in het getroffen deelnet ontstaat en er enorme krachten ontstaan tussen de geleiders en componenten waarover de steeds verder toenemende kortsluitstroom loopt. De tijd waarin een kortsluiting staat moet zo kort mogelijk worden gehouden om de schade te beperken. In moderne hoogspanningsnetten is dit slechts een fractie van een seconde, maximaal 0,040 seconden is gebruikelijk.
standstill-principe - Belgisch equivalent van het Uitruilbeginsel.
static inverter - Installatie die door middel van vermogenselektronica elektriciteit van frequentie verandert of gelijkricht/wisselricht. Er zijn geen bewegende delen, vandaar de term statisch of stilstaand. Het heeft dus niks met statische elektriciteit te maken.
station (substation) - Meestal aan te duiden als hoogspanningsstation of trafostation. Plek waar één of meer hoogspanningslijnen zijn aangesloten op elkaar, op transformators of op een schakelveld bij een centrale.
station (substation) - Meestal aan te duiden als hoogspanningsstation of trafostation. Plek waar één of meer hoogspanningslijnen zijn aangesloten op elkaar, op transformators of op een schakelveld bij een centrale. Stations kunnen een schakelfunctie, convertorfunctie, transformatorfunctie of een klantfunctie hebben. In die laatste categorie betreft het vaak stations van aangesloten centrales of zware verbruikers.
stationsafkorting (station abbrevation) - Ook wel eens stationscode genoemd. Ieder trafo-, schakel- en onderstation in het Nederlandse en Deense hoogspanningsnet heeft zijn eigen afkorting om hem in het net en op circuitomschrijvingen te kunnen herkennen. De afkorting bestaat normaal gesproken uit drie letters die ieder de eerste letter van iedere lettergreep van de plaatsnaam waar het station staat vormen. Dodewaard wordt op die manier DDW en Lelystad LLS. Dit is echter niet altijd zo. Wanneer de plaatsnaam of afkorting al in gebruik is, of wanneer de plaatsnaam minder dan drie lettergrepen telt, kan er worden afgeweken van deze regel (Ede is bijvoorbeeld EDE omdat er niets anders van te maken is).
stationsafkorting (station abbrevation) - Twee-, drie- of soms vierletterige afkorting voor hoogspanningsstations, in ieder geval in gebruik in Nederland, Duitsland en Denemarken. Waar het kan wordt gekozen voor de eerste klinker van elke lettergreep tot een maximum van drie, afgesloten met de laatste letter van de naam. Station Regendorp zou dan RGP kunnen worden. Deze stelregel wordt echter losjes gebruikt zodat ook RGD mogelijk is. Er wordt doorgaans wel gekeken of een afkorting niet teveel lijkt op andere, reeds bestaande stations. Bij zeer korte namen worden ook wel klinkers opgenomen, zoals ENS (meer valt er immers niet van te maken). Tweeletterige afkortingen (Goor, GR) of vierletterige exemplaren (Hengelo Oele, HGLO) komen ook voor. De stationsafkortingen zijn samen met de circuitkleur tevens bepalend voor de circuitnamen op bebording van de verbindingen.
statische last (static load) - Niet-elektrische term. Kale krachten inwerkend op een constructie waarbij geen rekening wordt gehouden met wind, elektrische velden of trillingen.
StatNett - De beheerder van het Noorse hoogspanningsnet.
steek (insulator unit height) - Typisch Nederlandse term. Verticale lengte van een glaskap-isolator, van de klok tot de klepelpin. Omdat de isolators in elkaar haken is een geschakelde ketting korter dan de som van de losse isolators. De steek houdt hier rekening mee en deze waarde is van belang voor bijvoorbeeld de gegarandeerde ruimte onder de geleiders en toepassing van de NEN-normen.
steekaarder (rod-earthing switch) - Aarding door middel van een omhoog te klappen metalen staaf die een eindsluiter fysiek overbrugt. Een steekaarder is meestal fel opgeschilderd in roodwit (oud) of geelgroen (nieuw) en vanaf grote afstand is reeds duidelijk of hij omhoog staat of niet.
steeklijn (branch, dead-end) - Ook wel een uitloper genoemd. Enkelvoudige of redundante hoogspanningsverbinding die de enige verbinding vormt met een of meer stations. Een steeklijn op de netkaart ziet eruit als een tak of een uitloper die geen onderdeel is van een ringvorm en die los het landschap in steekt. De term steeklijn is van oorsprong Vlaams, maar ook in Nederland is het de meest gebruikte aanduiding.
steeltje (transformer connected as an antenna) - Ook: antenne. Als in: transformator op een steeltje. Term voor een trafo die rechtstreeks op een circuit is aangesloten zonder schakelmogelijkheden en vaak ook op enige afstand daarvan. Soms is wel een scheider of heel soms zelfs een vermogensschakelaar opgenomen, maar omschakelen kan nooit. Schakelt men het circuit uit, dan staat de transformator meteen in zijn hemd. Trafo's op steeltjes zijn vrij gebruikelijk als step-up machines bij centralecomplexen, maar in het publieke hoogspanningsnet zien we ze hoofdzakelijk alleen als klantaansluitingen of provisoria.
STEG (CCGT) - SToom En Gasturbine. Combinatie van een stoomturbine en een gasturbine. In een gasturbine wordt aardgas, syngas of biogas verbrand om mechanisch vermogen te ontwikkelen op de as van de turbine. Wanneer er direct achter de gasturbine ook een stoomturbine wordt geplaatst kan men een belangrijk deel van de restwarmte nuttig gebruiken om het rendement van de machinecombinatie te verhogen. Bij zeer grote STEG-eenheden is een vermogen tot zo'n 500 MW mogelijk. STEG-eenheden zijn verantwoordelijk voor het grootste deel van de thermische elektriciteitsopwek in Nederland. In België is dat nucleair.
stelmal (template) - Houten en metalen stelsel van bekistingsplaten en bevestigingsklemmen waarmee poeren of gegoten betonnen onderdelen op de juiste afstand van elkaar kunnen worden gemaakt en kunnen uitharden.
step-up transformer - Ook: opspantrafo. Transformator die in principe bedoeld is om maar één richting op te kunnen werken, namelijk het optransformeren van spanning. Step-up trafo's zijn vrijwel uitsluitend te vinden in grootschalige productie-eenheden zoals centrales, stuwdammen en sommige converterstations. Het tegenovergestelde (de step-down trafo) wordt in de praktijk niet zo genoemd omdat een step-down trafo meestal ook als step-up kan worden gebruikt. Uitsluitend step-up is daardoor typisch iets voor productie-eenheden.
sternet (radial net) - Niet te verwarren met een sterschakeling of een sterpunt. Netstrategische opmaak of plattegrond van een net. Een sternet werkt met straalvormige uitlopers vanuit een centraal station. In een sternet kan geen probleem ontstaan met doortransport, maar als er een storing ontstaat valt een hele tak uit zonder eenvoudige kans op herstel via een omweg.
sterpuntsaarder (neutral point earthing) - Aarding (losneembaar) van het sterpunt van een driefasennet.
steunisolator (post insulator) - Isolator die een draad staand ondersteunt, dus dragend in plaats van hangend. Meest in gebruik bij middenspanning en op trafostations.
steunisolator (standing insulator) - Isolator bedoeld om staand dienst te doen, deze draagt de fasedraad bovenop.
steunmast (row pylon) - Ook draagmast genoemd. Hoogspanningsmast die de draden draagt (meestal hangend, soms staand) wanneer er geen bocht gemaakt wordt. Op een steunmast wordt nooit rechtstreeks afgespannen, wel kunnen halfverankering, V-ophanging en tetraëderbevestiging voorkomen. Hangende afspanning kan wel worden toegepast.
stiep (pedestal) - Betonnen fundatieblokken die boven de grond uitsteken en waarin zware bouten zijn ingegoten. Onder de grond bevindt zich een plaat of fundatie, er bovenop kan een stalen mast worden opgeschroefd.
stierenhoorns (bull horns) - Weinig gebruikte aanduiding voor kattenoren of een nonnenkap.
stierenkoppen (‘bull heads’) - Binnen de sector soms gebruikte bijnaam voor driecircuit-deltamasten van het type zoals in het westen van het land en tussen de Flevocentrale en Harderwijk en Hattem gebruikt worden in het 150 kV-net.
stift - Het blank metalen deel dat vanuit een eindsluiter de lucht in steekt en waarop een ongeïsoleerde draad kan worden vastgemaakt met een klem of persmof.
stobiepaal (stobie pole) - Mast van beton, ingegoten tussen stalen hoekprofielen aan de hoeken van de buitenzijde. Stobiepalen (vernoemd naar de ingenieur) zijn niet algemeen en ze lijken nog het meest op een bijzonder uitgerekte stelconplaat.
Stockbridge-demper (Stockbridge damper) - Ook trillingsdemper genoemd. Klein voorwerp dat op een hondenbot lijkt en dat in sommige fase- en bliksemdraden wordt aangebracht om lijntrillen te verminderen. Stockbridge-dempers zijn vernoemd naar de bedenker en ze zijn altijd een beetje asymmetrisch, al valt dat niet op vanaf de grond.
stompe traversetop (blunt arm) - Traverse die niet in een spitse punt eindigt tussen de bodemplaat en de trekschoor, maar waar op het uiteinde een afknotting zit met een klein driehoekje. Stompe toppen zijn toenemend populair in zware vakwerkmasten in de laatste decennia, maar ook langer geleden werden ze al toegepast. De reden om een stompe top aan te brengen in een mastenfamilie of mastontwerp kan technisch zijn of door normen worden ingegeven, en vaak is het beide tegelijk. Een stompe top is beter bestand tegen torsiekrachten wanneer er oneven belasting is (typisch voor hoek- en afspanmasten bij de montagefase) maar ook elimineert het de noodzaak tot railing of preekstoelen op de traversetop omdat de monteur tot in de top netjes een handgeleiding heeft.
stoomturbine (steam turbine) - Turbine die stoomdruk gebruikt om een roterende beweging te ontwikkelen. Stoomturbines vormen (met uitzondering van gasgestookte centrales) in iedere thermische centrale de brug tussen hitte en beweging. Door hitte te genereren, nucleair of door chemische verbranding, wordt water gekookt tot stoom. Deze stoom onder hoge druk brengt een turbine in beweging. De roterende beweging drijft vervolgens een generator aan. Stoomturbines kunnen zo groot gemaakt als nodig is en er zijn zware eenheden in kolencentrales en kerncentrales die meer dan 1000 MW kunnen genereren.
storing (outage, no service, malfuncton, blackout, down) - Onderbreking van de stroomlevering.
Straaltoren (communication tower) - Ook communicatietoren. Hoge toren op oudere grote trafostations die tot doel heeft om communicatie met andere trafostations mogelijk te maken. Tot halfweg jaren 80 gebeurde dit met radiosignalen via straalverbindingen, maar sinds die tijd gebeurt dit steeds vaker via glasvezelverbindingen in de bliksemdraden van de hoogspanningslijnen zelf. Communicatietorens worden tegenwoordig niet meer gebouwd en de aanwezigheid ervan kan een indicatie zijn voor de leeftijd van een trafostation.
straatje (‘short row’) - Nu en dan gebruikte aanduiding voor een korte rechtstand, meestal bij kleine mastontwerpen.
stroomtransformator (current transformer) - Meestal aanduiding voor een éénfasetransformator waar geen vermogen uit wordt gehaald, maar alleen een signaal dat vervolgens meet- en bewaakapparatuur in wordt geleid. Een stroomtrafo geeft een signaal dat een rechtstreekse relatie heeft tot de stroomsterkte op een rail of een fase, zodat meetapparatuur zicht houdt op wat er aan vermogen loopt zonder in rechtstreeks contact te hoeven staan met het vermogen zelf.
stuikdruk (bearing stress) - Weerstand van een bout tegen afschuiving.
subconductor - Verwarrende Engelse term voor een losse geleider in een bundelgeleider. Meestal wordt dus een draad (gewikkelde of geslagen kabel) bedoeld die met een of meerdere identieke draden tot een bundelgeleider wordt gemaakt en die met bundelafstandhouders bij elkaar wordt gebonden, om zo één fase of één pool te vormen. Verwarrend is dat ook losse geleiders (als in: massieve draden) kunnen worden samengevlochten of geslagen tot een gebundelde geleider die we normaal (een) kabel noemen.
supergeleiding (superconduction) - Elektriciteitsgeleiding zonder weerstand. Belofte voor toekomstige elektrische componenten, maar de temperaturen en ingewikkelde keramische materialen waarmee dit lukt zijn buitengewoon lastig te hanteren in betrouwbare netcomponenten zodat supergeleiding tot nu toe een kleine nichemarkt is gebleven. Er is geen kijk op grootschalige toepassing en al helemaal niet in luchtlijnen.
survival speed - Engelse term voor de uiterste windsnelheid waarbij een constructie dient te blijven staan. Meestal is de survivalspeed de windsnelheid waarbij ook de veiligheidsfactor is uitgenut, zodat het enige wat bezwijken voorkomt een eventuele extra, maar niet inberekende overdimensie is.
SVK - Svenska Kraftnätt. De beheerder van het Zweedse hoogspanningsnet.
symmetrisch torenverband (syjmmetric bracing) - Toren van een vakwerkmast waarbij alle vier zijden identiek zijn en hun aangrijpingspunten van kruis- of slingerverbanden op dezelfde plek hebben.
system split - In het Nederlands een netscheuring of separatie genoemd, maar die term wordt weinig gebruikt. Gevaarlijke gebeurtenis die kan optreden in grote koppelnetten, hoofdzakelijk in het Europese 380/400 kV koppelnet. Wanneer een station of verbinding uitvalt worden de omliggende verbindingen zwaarder belast. Valt er nog een uit, dan worden de overblijvers nog zwaarder belast. Dit kan leiden tot een cascade van uitklappende verbindingen die opzij begint te groeien tussen een gebied met grootschalig vraag en grootschalig overproductie. Deze scheuring in het net zal zijwaarts naar twee kanten groeien tot de kustlijn of een landgrens van het gesynchroniseerde blok is bereikt. In een halve minuut kan dit leiden tot het uiteenvallen van het netblok in twee of meer subgebieden zonder koppeling, waarvan een overproductie heeft en de andere onderproductie. In het laatste gebied treedt dan uitval op. Dergelijke storingen zijn zeldzaam maar berucht omdat ze miljoenen mensen en hele landen op zwart kunnen zetten en alles terug in werking krijgen kan wel een dag duren.
T - Letter kan op veel manieren terugkomen, maar in de mastenbouw is het een afkorting voor Trekmast. Heeft de trekmast een lijnhoek (dat kan), dan wordt hoekmastjargon gebruikt als achtervoegsel. Zo kan er sprake zijn van een TA, TB en TC naargelang de lijnhoek toeneemt. In moderne tijden wordt dit nauwelijks nog gebruikt, een trekmast wordt tegenwoordig eerder gezien als een hoekmast zonder lijnhoek, en dan wordt deze een afspanmast genoemd.
T-mast (T-pylon) - Weinig gebruikte aanduiding voor een hamerkop of horizontale configuratie.
T-ophanging - Andere term voor hangende afspanning, voor zover bij ons bekend vooral bij Tennet in gebruik. Het is niet bekend of er een Engelse aanduiding voor is.
TACSR - Thermisch versterkte ACSR-geleider.
tak (branch) - → aftak
tak (dead-end) - Ander en minder gebruikt woord voor een uitloper of een steeklijn. Dubbelt soms met aftakking.
TAMS - Afkorting voor het systeem van de gebruikte masten, circuits en stations van Tennet. Dingen als KIJ - GTB (de stationsafkortingen) vallen onder het TAMS-systeem.
Tannenbaummast (vertical tower) - Duitse aanduiding voor een drievlaksmast met dennenboomvorm (NL) of een dubbelvlagmast (B).
tap (transformer tap) - Term voor de precieze afstelling/instelling van de secundaire zijde van een transformator. Bij sommige modellen kan de secundaire zijde enigszins worden aangepast. Dat kan continu of automatisch (autotrafo, regeltrafo) en bij zwaardere exemplaren kan het ook terwijl de machine in bedrijf is (hot-tap of on-load-tap). Bij kleinere trafo's gebeurt het handmatig bij inbedrijfname of grote aanpassingen. Men doet dit om bij wisselende belasting of een wisselende kabellengte in het net waarin de trafo wordt toegepast de secundaire spanning op de gewenste waarde te houden. Spanningsval en andere onnauwkeurigheden kunnen er deels mee worden opgelost. Tappen wordt gedaan door de secundaire zijde met een of meer wikkelingen te bekorten, dus als het ware eerder af te tappen. De secundaire spanning verandert dan.
tapse schuifverbinding (tapered sleeved joint) - Twee licht tapse (conische) buizen concentrisch over elkaar heen schuiven totdat ze vanzelf vastlopen. Manier on licht conische buizen op sterke wijze te verlengen. Wordt bij tapse buismasten vooral in angelsaksische landen gebruikt.
Technology Readyness Level (TRL) - Pseudo-index waarmee kan worden uitgedrukt of een bepaalde technologie nog experimenteel is, operationeel is, ergens daar tussenin zit, en bij bestaand toegepaste oplossingen, hoeveel daadwerkelijke operationele ervaring ermee is. Van belang voor risicomanagement en strategische keuzes.
teiltje - Uitdrukking onder hobbyisten en met name pylon geeks. Als een bepaalde constructie wordt aangeduid als een diep bordje of een teiltje, betekent dat afkeur, walging of afgrijzen over (meestal) railing, slecht vormgegeven reconstructies of mast/lijnbeelden die op negatieve manier uit de toon vallen met de rest van de verbinding. De uitdrukking is enigszins controversieel en is herleid op teiltje, emmertje of diep bord om in te braken.
tellen (counting) - Basisvaardigheid die vanaf de kleuterschool of kindergarten wordt onderwezen, maar die bij zeer grote getallen problemen geeft tussen Europa en Amerika. We komen dit tegen bij zeer grote elektrische vermogens, omdat de gebruikte aanduidingen niet langer gelijk zijn. In Europa is 1.000.000.000 een miljard, maar in Amerika kent men dit getal als een billion. Tellen we verder, dan verloopt het in Europa als miljard, biljoen, biljard, triljoen, triljard, quadriljoen, quadriljard. In Amerika is het million - billion, trillion, quadrillion, pentillion, hexillion. Bij zeer grote getallen, zoals elektrisch vermogen per jaar geproduceerd in een heel netblok, kan vanaf een miljard (of billion) vervelende rekenfouten geven en dat is dus scherp opletten.
TenneT - Ook bekend als TenneT TSO, of gewoon Tennet (al dan niet met twee hoofdletters). Tennet is de netbeheerder van het Nederlandse hoogspanningsnet. Tennet is eigendom van de Nederlandse Staat (monopolist bij wet) en is min of meer tot stand gekomen in 1998. In de tien jaar die erop volgden kwamen alle hoogspanningsverbindingen en stations van 110 kV en hoger in bezit van Tennet (op enkele ingewikkelde exemplaren via cross-border lease na) en Tennet heeft een profiel als neutraal netbeheerder. Zie de website van Tennet voor meer informatie of kijk hier op de pagina over staatseigendom en netneutraliteit. De herkomst van de naam (het woord) Tennet is niet volledig afgetimmerd bekend, maar navraag leert dat het een samentrekking is van tension (spanning) en net (netwerk) waarmee het woord in feite een variatie is op een hoogspanningsnetwerk.
tertiaire apparatuur (tertiary installations) - Apparatuur op hoogspanningsstations die niet tot primaire of secundaire apparatuur behoort. Denk aan telecomapparatuur, glasvezels, bewaakcomputers of ook noodstroom voor het hele terrein. In zekere zin zijn ook hekken, bewaakcamera's en terreinverlichting tertiaire apparatuur.
terugslag (back flashover) - Overslag vanuit een mast naar een fasedraad. Ongebruikelijke richting, maar komt voor bij blikseminslagen en met name bij lijnen met lagere spanningen. De streng isolators is voor een bliksem nauwelijks een hindernis zodat vanuit de traversen van de mast een vonk richting de fasedraden kan optreden.
test (testing) - Verschillende toepassingen. Het beproeven van een nieuw opgeleverde component in het veld of in gecontroleerde omstandigheden, het uitproberen van andere parameters die binnen of buiten de rating van een component vallen, of ook een andere vorm van beheer uitproberen.
test-to-failure - Hetzelfde als destructief testen, maar nu met een meer gebruikte engineeringterm.
thermische uitzetting (thermal expansion) - In een draad: het langer worden en dus dieper gaan doorhangen van een draad wanneer deze warmer wordt door het weer of door elektrische weerstand indien in gebruik.
tier (brace) - Ander woord voor een bretel, een boogvormige doorverbinding van de draad wanneer deze is afgespannen onder of bovenop een traverse.
tijdelijke mast (ad-hoc tower, temporary tower) - → noodmast
tijdelijke verbinding (temporary line) - Niet-permanente hoogspanningslijn. Conform de NEN-50341-1 gedefinieerd als een strategisch geplande verbinding voor de duur van maximaal één jaar. In de praktijk zijn die grenzen soms wat minder hard. In tegenstelling tot permanente verbindingen mogen tijdelijke lijnen en noodlijnen in Nederland en België wel over tuidraden beschikken.
toestel (device) - Algemene term voor een apparaat, waar ook bijvoorbeeld meetspullen onder kunnen vallen.
tolerantie (tolerances) - Term voor de marges waarbinnen een component, constructie of meting valide en operationeel kan zijn. Voor hoogspanning is bijvoorbeeld het spanningsinterval een tolerantie. We zijn in het 380 kV-net dat componenten en isolators conform IEC-bepalingen overweg dienen te kunnen met alles tussen 363 en 420 kV. In de praktijk betekent het dat zo'n component bestand moet zijn tegen minimaal de bovengrens van het tolerantie-interval.
Ton Mast (‘Ton Mast cartoon’) - Cartoon op deze site waarin eigenaardigheden van de hoogspanningswereld en onszelf als pylon geeks op de hak worden genomen. De cartoon gebruikt meestal een jongenspersoon met de naam Ton Mast (niet toevallig ook een mastmodel) die het betweterige aan pylon geeks representeert, zodat het lekker ongemakkelijk kan zijn voor de hoogspanningswereld alsook voor onszelf.
tonmast (barrel configuration, barrel tower) - Mastmodel waarbij zes draden verticaal boven elkaar zijn opgehangen als tweemaal drie (weerszijden van de toren) en waarbij de middelste draad aan een langere traverse verder naar buiten hangt dan de onderste en de bovenste. De gehele configuratie krijgt daardoor de vorm van een zeshoek of een ton. Deze configuratie is elektrisch de beste manier om draden op te hangen wanneer zij niet oneindig ver bij elkaar vandaan zijn. Praktisch is er wel een bezwaar, de langere middentraverse heeft zeker bij hoekmasten een groter torsiemoment zodat een tonmast net wat sterker van constructie moet zijn dan een vergelijkbare drievlaksmast of dennenboommast.
topkapje (pinnacle top plate) - Metalen U-vormige plaat die het uiterst bovenste onderdeel vormt van een mastconstructie met een topkapje. In feite een plaat als alle anderen, maar een mast heeft er maar eentje van en het onderdeel heeft net zoals de middenstip van een voetbalveld cult en op pylon geeks een soort aantrekkingskracht voor meer dan alleen bliksem.
topstuk (pinnacle) - Ook wel eens 'petje' genoemd, onbekend welke engineer daarmee kwam. Structureeltechnisch niet essentieel onderdeel van een hoogspanningsmast wanneer deze geen bliksemdraad draagt, maar esthetisch van belang en bovendien de voorkeursplek voor blikseminslag, zodat alsnog van enig nut kan worden gesproken.
toren (tower) - De centrale kolom in een mastconstructie. Zie de informatiepagina over dit deel.
torenhartlijn (division line) - Denkbeeldige scheidingslijn die door het midden van de toren loopt en de hoogspanningsmast scheidt in twee kanten. De torenhartlijn wordt voornamelijk gebruikt in het mastbeeld, om aan te geven of een mast symmetrisch dan wel asymmetrisch van opbouw is, en om traverselengten aan af te meten.
torsieknik (torsional buckling) - Het vervormen en bezwijken van een hoeklat door hem om zijn lengteas op torsie te belasten.
torsieverband (plan bracing) - → platform
tracé (trajactory, route) - Route die een bestaande of beraamde hoogspanningslijn of kabel volgt.
tracéreconstructie (trajectory reconstruction or rerouting) - 1) Onderdeel van nethistorie waarbij een nauwkeurige reconstructie wordt opgesteld van het tracé van een verdwenen hoogspanningslijn. Dit wordt gedaan met behulp van historische netkaarten en oude topografische kaarten. 2) Het verplaatsen van een bestaand hoogspanningstracé door de luchtlijn of grondkabels een bocht te laten maken via een nieuwe route, door gedeeltelijke verkabeling, door verluchtlijning of door een combinatie van allemaal.
tracéverligging (trajectory rerouting) - Reconstructie van een deel van een bestaande hoogspanningsverbinding via een andere weg. Dit wordt meestal gedaan vanwege stadsuitbreiding, aanleg van een industrieterrein of opwaardering van de verbinding waardoor deze op een ander punt moet worden aangekoppeld.
trafo (transformer) - Afkorting voor een vermogenstransformator in Nederland.
trafobrom (mains hum) - Zware, indringende toon van 100 Hz (in Europa) die hoofdzakelijk veroorzaakt wordt door materiaalvervorming in het blikpakket van de transformator (magnetostrictie).
transfo (transformer) - Afkorting voor een vermogenstransformator in Nederland.
transformator (transformer, power transformer) - Statische machine (in essentie geen bewegende onderdelen) die op te vatten is als een fors opgeschaalde versie van de 'adapter' zoals iedereen hem kent. Transformators worden gebruikt om elektriciteit van spanning en stroomsterkte te doen veranderen, maar ze werken alleen bij wisselspanning. Zie de pagina over vermogenstrafo's voor veel meer informatie, verschillende soorten en informatie over de werking, dat past onmogelijk in een jargonboek.
transformatorcel (transformer cell) - Opstellocatie voor vermogenstrafo's. Meestal is een trafocel een U-vormig schuurtje van scherfmuren, maar het kan ook een aan vier kanten gesloten hok of zelfs een overdekt gebouwtje zijn. Het woord wordt ook gebruikt als telwoord bij bouwplannen: bij drie trafocellen bedoelt men dat het station ontworpen wordt om drie trafo's te huisvesten, ongeacht of ze nu in een eigen cel worden gezet of dat ze gewoon in openluchtopstelling zonder scherfmuren komen te staan. Het voornaamste doel is het omhoog richten van geluid, maar ook bescherming van de omgeving tegen de trafo (of omgekeerd) bij camamiteiten.
transformatorstation (transformer station, substation) - Schakeltuin met transformators waar normaal gesproken minimaal één spanning kan worden ingedeeld in tussen- of hoogspanning. In afgekorte vorm wordt er gesproken van een trafostation (Nederland) of een transfostation (België). De meeste hoogspanningsstations zijn transformatorstations, maar als er alleen wordt verschakeld spreken we van een schakelstation. Voor middenspanningen wordt een trafostation meestal als een netstation gekend.
transformeren (transform) - Het verhogen of verlagen van elektrische wisselspanning en de stroomsterkte door middel van een transformator. Bij transformeren van elektriciteit is bij benadering (wat kleine inefficiëntieverliezen daargelaten) de wet van behoud van energie van toepassing: wordt de spanning verlaagd, dan verhoogt de stroomsterkte evenredig.
transiënt (transient) - Algemene aanduiding voor dingen als opslingeringen, piekspanningen of harmonisch gedrag waarbij twee spanningspieken (te zien als golven) samenvallen op dezelfde fysieke plek (een fase van een heel deelnet). De term transiënt betekent letterlijk 'tijdelijk' of 'van voorbijgaande aard', desondanks kunnen zulke verschijnselen zorgen voor onstabiliteit in een vermaasd complex net, ze kunnen componenten beschadigen, of ze kunnen beveiligingen aanspreken waardoor storingen ontstaan.
transmissievermogen (transportation capacity) - Ander woord voor transportcapaciteit, meestal bedoeld als nuttig vermogen (MW) bij HVDC-verbindingen die geen last hebben van blindstroom of andere AC-typische impedanties.
Transport System Operator (TSO) - Engelse term voor een netbeheerder wanneer deze zelf geen vermogen opwekt en alleen transport (meestal neutraal) faciliteert. De term TSO wordt ook in het Nederlands veel gebruikt.
transportcapaciteit (transmission capacity) - De hoeveelheid elektrisch vermogen die over een circuit kan worden getransporteerd. De transportcapaciteit wordt uitgedrukt in MVA (mega-volt-ampère) en het is normaal gesproken een vaste maximumwaarde, tenzij er van dynamic line rating gebruik wordt gemaakt.
transportnet (transmission grid) - Het geheel aan transformators, hoogspanningsverbindingen en vermogensschakelaars dat samen het grootschalig transport van elektriciteit mogelijk maakt. Vroeger werden alleen de 380- en 220 kV-netten aangeduid als transportnet. Tegenwoordig krijgt ook het net tussen 150- en 50 kV steeds meer een transportfunctie, voornamelijk door een toenemend inhangen van decentrale productiecapaciteit, terwijl het hoogste niveau juist steeds vaker het koppelnet wordt genoemd. Kenmerk van het transportnet is dat het twee kanten op kan werken: het is in principe niet gebouwd op een geografische voorkeursrichting.
transportnet (transportation grid) - Elektriciteitsnet dat een rol vervult dat meest of zelfs uitsluitend bestaat uit het transporteren van vermogen tussen stations, en minder tot niet uit het aansluiten van eindgebruikers en eindproducenten. De hoogspanningsnetten zijn transportnetten die alle kanten op kunnen werken en ook middenspanning, voorheen meest een distributienet (het tegenovergestelde), ontwikkelt zich tegenwoordig steeds meer tot een transportnet.
transportverlies (grid losses) - Zie ook netverlies. Het verlies van elektrische energie in een hoogspanningsnet of in het net in zijn algemeenheid door weerstand, niet-perfect rendement van componenten en lekstroom, maar niet door eigengebruik van de netbeheerder. Tennet formuleert dit als het verschil tussen de elektrische energie die het net wordt opgestuurd en wat ervan wordt afgenomen.
traverse (arm, crossbar) - Deel van een hoogspanningsmast. Zijwaarts uitstekende constructie waaraan een of meer fasedraden zijn opgehangen. Een traverse die naar binnen toe ligt wordt een balktraverse of een binnentraverse genoemd.
traversebodem (‘floor of the arm’) - Onderzijde van een traverse. De traversebodem kan drukkrachten opnemen en er bevindt zich vakwerk in waarmee wordt voorkomen dat de hele traverse naar opzij uitknikken kan.
traverserand (arm truss) - Doorgaans trapeziumvormig vlak van L- of U-vormige latten die de buitenkant van de traversebodem vormen.
trefoil - Circuitconfiguratie voor grondkabels, wanneer de drie fasedraden in een driehoekige bundel zijn samengebonden, al dan niet in één bundelkabel. Ook wel de driehoekvorm genoemd. De tegenhanger is de platte configuratie, flat.
treinmomentje (’train sidecatch’) - Cultgebruik bij het fotograferen van hoogspanningslijnen. Als er een treinspoor in de buurt is wordt er doorgaans ook een foto gemaakt met een passerende trein erop, gewoon omdat het kan. Het treinmomentje is net zoals veel andere cultgebruiken vanzelf ontstaan.
trek (tension) - Trekkracht op een staaf, isolator of draad, uitgedrukt in de eenheid Newton.
trekkous (Chinese finger) - → Chinese vinger
Trekmast (anchor) - Afspanmast zonder lijnhoek. Heeft de trekmast een lijnhoek (dat kan), dan wordt hoekmastjargon gebruikt als achtervoegsel. Zo kan er sprake zijn van een TA, TB en TC naargelang de lijnhoek toeneemt. In moderne tijden wordt dit nauwelijks nog gebruikt, een trekmast wordt tegenwoordig eerder gezien als een hoekmast en dus met HA, HB en HC aangeduid.
trekschoor (tension diagonal) - Hoeklat die aan de bovenzijde van een traverse te vinden is en die schuin omhoog loopt naar de zijkant van de toren. Trekschoren geven een traverse zijn sterkte qua draagkracht.
trillingsdemper (vibration damper) - Meestal een Stockbridge-demper (zie aldaar), maar soms ook een extra lus geleider die als een bretel onder het aangrijpingspunt van een isolatorketting doorloopt en op het oog zinloos lijkt. Doel is om lijntrillen (flutter) te verminderen.
trip (to switch off) - Enkelvoud voor trippen, nu als werkwoord gebruikt. Een trip (heeft een trip, is een trip gemaakt) is een term voor het uitschakelen van een component nadat een definitiegrenswaarde voor een parameter is overschreden. Een aardlek kan trippen, een heel circuit kan trippen, maar bijvoorbeeld een computer tript niet.
tripcommando (trip command) - Automatische of handmatige opdracht om een vermogensschakelaar te openen en een component, circuit of hele verbinding geforceerd en ongepland spanningsloos te zetten. Een trip resulteert in een ONB voor de bedrijfsvoerder, een Onvoorzien Niet-Beschikbaar.
trippen (tripping, to trip) - In de hoogspanningssector een term voor het afslaan of uitschakelen van een vermogensschakelaar, beveiliging of een heel circuit na een storing, kortsluiting sluiting of andersoortig probleem, maar ook voor het onverwacht offline gaan van een productie-eenheid. De term trip zelf slaat meestal op de component op zichzelf of op het zogeheten tripcommando dat door beveiligingssystemen kan worden afgegeven. Bij het afschakelen van hele circuits tegelijk door een circuitfout wordt soms ook klappen of uitklappen gebruikt.
TRL - → Technology Readyness Level
trommelwagen (cable tensioner) - Ook wel remtrommels genoemd. Machine waarmee geleiders in bovengrondse verbindingen kunnen worden getrokken en op de juiste trekspanning kunnen worden gebracht.
tuidraad (guy, guy wire) - Kabel waarmee een mastconstructie overeind kan worden gehouden of waarmee binnenin de constructie een permanente trekkracht kan worden aangebracht (darrieus tower). Tuidraden kunnen niet op druk worden belast, wel kunnen ze in tegenoverliggende richting zorgen voor trekkracht in beide richtingen zodat drukkracht op een van beiden nooit voorkomt.
tuienmast (guyed tower) - Mastconstructie die kritiek afhankelijk is van tuikabels om overeind te blijven staan. Meestal zijn dit tuikabels die zich buiten het mastlichaam bevinden. Tuienmasten zijn meestal H-frames, Guyed V's en in zeldzame gevallen Guyed Y's. De tegenhanger is een vrijstaande mast.
tunneling (piercing) - Wanneer een potentiaalverschil groter wordt dan de maximale isolatiewaarde van een materiaal, vindt doorslag plaats. Bij vaste materialen is zo'n doorslag een intern kanaal waarin het materiaal smelt en verdampt. Dit levert blijvende schade op en soms ontploft een isolator.
turnkey - Opgeleverd klaar voor gebruik, alsof de contactsleutel alleen maar hoeft te worden omgedraaid. Term die meestal wordt gebruikt voor kostenramingen en begrotingen bij aanleg van verbindingen en stations. Wat kost het tot aan het moment van inbedrijfname, of in spreektaal, tot ie er staat en de spanning erop kan.
tussenfase-afstandhouder (phase spacer) - Meestal een kunststof isolator of bij lage spanningen een plastic staafje. Dient om de afstand tussen fasedraden geforceerd op een minimumniveau te houden. Van belang bij lijndansen of andere invloeden van de wind die geleiders kunnen laten botsen, maar weinig toegepast omdat ze nogal opvallen in het lijnbeeld.
tussenfaseruimte (clearance) - Minimaal vereiste vrije ruimte tussen twee of drie fasedraden ten opzichte van elkaar. Dit is wat anders dan de vrije ruimte tot de grond, die in het Engels ook clearance heet.
tussenspanning (‘in-between high and middle voltage’) - Aanduiding die vooral voor het Nederlandse 50 kV-net gebruikt wordt, vanwege de eigenschappen ervan die dit net eigenlijk tussen hoogspanning en middenspanning in plaatsen. Het 50 kV-net is ooit als transportnet ontworpen en doet inmiddels dienst als zowel transportnet (typische voor hoogspanning) en distributienet (typisch voor middenspanning). Er is geen gangbare Engelstalige term voor.
tweevlaksmast (two-level tower) - Mastmodel met twee verdiepingen, waar doorgaans vier circuits in worden gedragen.