Jargonboek

Vakterm? Zoek ‘m op in het lexicon van hoogspanningsjargon

L-profiel (L-profile) - Ook wel een hoekijzer genoemd, of in beschouwing van de hele mastconstructie gewoon een staaf. Metalen latvorm waarmee de meeste vakwerkmasten gebouwd zijn. Een L-profiel heeft doorgezaagd de vorm van een L, meestal gelijkbenig maar soms ook asymmetrisch. Ze zijn er van slechts enkele centimeters tot meer dan 30 centimeter. In sommige masten zijn ook U-, H- en X-profielen en platte latten in gebruik, maar L-profielen zijn in iedere vakwerkmast veruit in de meerderheid.
L# - L1, L2 en L3. Afkortingen van Live 1, 2 en 3, de afkortingen van de fasedraden (live) in een driefasensysteem.
L2, L6, L12 - De naam van de drie voornaamste mastontwerpen uit het Britse 400 kV-koppelnet. De L2 is een oudere drievlaksmast, de L6 is de zware klassieke Britse tonmast en de L12 is de nieuwe, slankere variant daarvan met licht opstaande traversebodems die niet door iedereen van de Britse collega's van de Pylon Appreciation Society gewaardeerd worden.
ladder (ladder) - Klimvoorziening in met name grotere mastconstructies wanneer er geen klimbouten aanwezig zijn. Meestal loopt een ladder door de toren in plaats van over de randstaven. Gelijk in het Engels en het Nederlands.
lading (charge) - In de context van elektriciteit: een tekort of overschot aan elektronen, waardoor een potentiaal naar de omgeving en een spanning ontstaat.
lappen - Spreektaal. Soms gebruikt voor het verlengen van een grondkabel en dan vooral de handeling van het aanbrengen van een mof.
larssenpaal (bare steel pile) - Type heipaal bestaand uit een holle stalen koker die na het slaan vol met beton wordt gegoten en waarin een poer wordt ingegoten. Daar kan dan een randstaaf of broekstuk op worden vastgemaakt.
lassen (welding) - Het verbinden van twee of meer stukken metaal door ze aan elkaar te smelten. Dit komt maar weinig tot vaak helemaal niet voor in vakwerkmasten, omdat lassen in het open veld ingewikkelder is dan schroeven en omdat schroeven het toestaat om de mast in allemaal kleine onderdelen aan te voeren. Tevens kan een bout weer los als het nodig mocht zijn.
Latchways - Fabrikant van de valbeveiligingen en veiligheidsdraden in hoogspanningsmasten. De naam van deze veiligheidsdraad is een merknaam, maar net zoals Luxaflex is het in een algemene aanduiding veranderd.
lattice - → vakwerk
LBC - Landelijk BedrijfsvoeringsCentrum. Nette naam voor het hoofdkantoor van een netbeheerder en dan met name de zaal waar de bedrijfsvoering plaatsheeft.
LDFF - Load Frequency Demand Disconnection. Verbruikersontkoppeling bij een te lage frequentie. Dat kan automatisch bij gecontracteerd opofferbare klanten (niet elk land of elke hoogspanningsnetbeheerder heeft dat), het kan geforceerd handmatig door een handeling vanuit de controlekamer, en het kan ongecontroleerd gebeuren wanneer veiligheidssystemen ingrijpen. In alle gevallen valt er vraag weg, waardoor de onbalans tussen productie en vraag kleiner wordt.
lekbak (oil retention) - Onder een transformator aanwezige grindbak (in de grond gebouwd) met tussen het grofgrind (vuistgrote keien) minimaal 110% meer luchtruimte dan de olieinhoud van de transformator. Bij een calamiteit waarbij olie uit de transformator lekt valt dit tussen het grind. De keien maken belemmeren vuur doordat ze zuurstoftransport (omlaag) onmogelijk maken doordat door dezelfde openingen ook rookgassen stijgen, zodat brandende olie wordt gesmoord. Tevens voorkomt de betonnen bak dat olie in de grond terechtkomt.
lekstroom (leakage) - → kruipstroom
lichte 110 kV - Voor het getal 110 kan ieder ander getal worden ingevuld, maar we gebruiken 110 kV als voorbeeld. Verbinding (of component zoals een trafo) met een opvallend kleine capaciteit vergeleken met de typische waarden voor die bedrijfsspanning, zo licht dat het opvalt of schijnbaar beter op zijn plek zou zijn in een netvlak lager. Wanneer bijvoorbeeld van lichte 110 wordt gesproken kan men denken aan een transportcapaciteit van slechts enkele tientallen MVA in plaats van de meer typische waardes in de orde van 100 tot 200 MVA voor die spanning. De andere kant op gaat dit ook op, bij zware 110 zou men kunnen denken aan 500 MVA op 110 kV, maar deze kant op wordt er amper een toegevoegde aanduiding gebruikt.
lichtnet (mains grid) - Aanduiding voor het laagspanningsnet (meestal éénfasig 230 volt). Licht refereert niet naar een 'licht' net, maar naar de meest gebruikte toepassing van dit net in de tijd waarin het voor het eerst werd aangelegd: het maken van licht. De aanduiding krachtstroom is net zoiets, driefasen 400 volt werd vooral voor elektromotoren gebruikt.
lijn (overhead line) - Aanduiding voor een bovengrondse verbinding.
lijnbeeld (’the look’) - De aanblik van een (mastvak van) een hoogspanningslijn. Het lijnbeeld bepaalt tezamen met de lijncontinuïteit de aanblik van een hoogspanningslijn binnen het landschap waarin deze staat. Het ene mastontwerp heeft een rustiger aanblik dan het andere en ook de manier waarop twee parallel lopende hoogspanningslijnen ten opzichte van elkaar zijn geconfigureerd bepaalt het lijnbeeld. In vroeger tijden ging functie voor de vorm, maar in de loop der tijd is het lijnbeeld steeds belangrijker geworden in het mastontwerp. De opkomst van buismasten en wintracks is deels een gevolg van de roep om een zo onopvallend mogelijk lijnbeeld. Het frontaalbeeld van een individuele hoogspanningsmast heet het mastbeeld en deze term wordt zowel technisch alsook esthetisch gebruikt.
lijncontinuïteit (‘line uniformity’) - Geïntroduceerd begrip waarmee de mate van uniformiteit van een hoogspanningslijn kan worden aangeduid. Een verbinding waarvan de hoek- en steunmasten op elkaar lijken, waarin zich niet teveel rare woeste bochten of veel speciale masten bevinden en waarin weinig verrommeling zit, heeft een hoge mate van lijncontinuïteit. Over het algemeen geldt: hoe groter de lijncontinuïteit, hoe minder de verbinding de aandacht trekt of het landschap beheerst. De term laat zich lastig vertalen, een werkelijk passend Engels equivalent is ons niet bekend.
lijndansen (conductor gallop) - Niet te verwarren met lijntrillen. Ook in het Nederlands wel eens conductorgallop genoemd. Gevaarlijke, wilde beweging van de fasedraden wanneer ze door harde wind beginnen te bewegen en daarbij in een staat van resonantie terechtkomen. De bewegingen (doorgaans een eerste t/m vierde harmonische trilling tussen iedere mast) kunnen zichzelf versterken en extreem wild worden. Lijndansen zorgt voor extra materiaalstress en uitslijting van de isolatoren, maar ook een harde sluiting, draadbreuk of zelfs het bezwijken van een traverse of het gehele mastlichaam is niet uitgesloten. Lijndansen is een angstwekkend gezicht en het is niet te stoppen door de stroom af te schakelen. Het treedt normaal gesproken pas op vanaf zeer harde wind (storm of hoger), maar bij situaties waarbij wind en ijzel tegelijk voorkomen kan het al sneller gebeuren omdat de draden door opvriezing een vleugelvorm verkrijgen. In Nederland en Vlaanderen is lijndansen zeer zeldzaam maar niet onmogelijk.
lijnkruising (line crossing) - Kruising van twee hoogspanningslijnen over elkaar heen. Soms is de bovenste lijn verhoogd, een andere keer is de onderste lijn verlaagd.
lijnkruising (line crossing) - Twee hoogspanningslijnen die elkaar tegenkomen en onder elkaar doorgeleid worden, zonder elektrisch contact. Wordt soms ook een overkruising, onderdoorgeleiding of gewoon een kruising genoemd.
lijnlengte (link length) - Onjuiste (want onduidelijke) term voor wat de circuit- of verbindingslengte zou moeten zijn.
lijnparameter(s) (line parameter(s)) - Eigenschappen behorend bij een specifieke lijn (verbinding, circuit). Lijnparameters kunnen meestal van tevoren berekend en gekozen worden zodat de verbinding zo prettig mogelijk voldoet aan de netstrategische wens, maar ze kunnen ook voortkomen uit inwerking van externe krachten of invloeden.
lijnstabiliteit (line stability) - Issue dat met name speelt bij hele lange verbindingen in een vermaasd net, in landen waar grote afstanden zijn. Wanneer een wisselstroomverbinding heel lang wordt gemaakt (Kiessling et al. houdt >300 kilometer aan) begint de lichtsnelheid een rol te spelen in de netstabiliteit. Elektriciteit (het spanningsfront) verplaatst zich met circa 90% van de lichtsnelheid in een geleider en bij 50 Hz wisselstroom is de golflengte ongeveer 5.870 kilometer. Een verbinding van die lengte zou dus continu een cyclus achterlopen aan het uiteinde. Vervelender is het wanneer het om een halve cyclus gaat, en bij verbindingen van enkele honderden kilometers bedraagt het een aantal procent. Dit veroorzaakt een fasehoekverschil met als gevolg dat twee lange inkomende hoogspanningslijnen uit verschillende richtingen als het ware 'niet goed uitkomen' op elkaars frequentie. Er gaan dan compensatiestromen lopen binnen stationsrails en andere verbindingen, waardoor de netstabiliteit wordt aangetast en het vermogenstransport binnen het wisselstroomnet steeds meer hinder ondervindt. Bij een steeklijn is dit geen probleem, in een vermaasd net ook niet zolang de afstanden tussen de productielocaties en stations telkens voor korte (<100 km) verbindingen zorgen ook niet. In lange lege gebieden met een dun vermaasd net juist wel.
lijntrillen (flutter) - Ook in het Nederlands wel flutter genoemd. Hoogfrequente trilling van de geleiders die niet verward moet worden met lijndansen. Lijntrillen wordt veroorzaakt door de wind, maar het hoeft daar niet voor te stormen of te ijzelen. Bij lijntrillen gaat een geleider zeer snel resoneren in de wind (>10 tot >100 trilingsbewegingen per seconde). Deze trillingen zijn klein en niet zichtbaar met het blote oog, maar ze veroorzaken soms hinderlijk geluid, materiaalstress en slijtage van de isolators. Om lijntrillen te voorkomen worden er in de meeste gevallen trillingsdempers (stockbridge-dempers) of breteldempers in de draden gehangen, en bij gebundelde geleiders kunnen ook bundelafstandhouders helpen.
lijnvak (row) - Minder gebruikt synoniem voor een mastvak of een rechtstand.
lijnverlegging - → reconstructie
lijnwagen - Iets formelere term voor wat ook wel een invaarbak genoemd wordt. Soort vehikel (lijkt op een badkuip aan armen met katrollen) dat aan een gebundelde fasedraad kan worden gehangen en waar een lijnwerker in kan plaatsnemen om bundelafstandhouders te monteren. De voortbeweging gaat met een motor of op handkracht en er zitten extra armen en katrollen die losgenomen kunnen worden zodat de lijnwagen een isolator kan passeren door er als het ware omheen te stappen. Engelse aanduiding niet bekend.
lijnwerker (line worker) - Term voor de beroepsgroep(en) die zich bezig houden met het bouwen, onderhouden en reviseren van bovengrondse hoogspanningsverbindingen.
Line capability - Geen duidelijke Nederlandse term voor. Aanduiding voor de energie die een lijn nuttig kan transporteren wanneer rekening wordt gehouden met allerlei beperkende factoren door thermische grenzen en netwerkstabiliteit.
Live - Engelse term voor een fasedraad.
live tank - Lett. levende tank. Persluchtschakelaar die het potentiaal van de te onderbreken spanning voert en waarvan de druktank dus zelf onder spanning staat.
live-line - Lijn of kabel in functie.
live-line maintenance - → werken onder spanning, energized working
live-line work - → werken onder spanning, energized working
load - Het elektrisch vermogen dat op een willekeurig moment over een hoogspanningslijn loopt, op een transformator staat of zich in een heel net bevindt. Load laat zich ook vertalen als belasting, vracht of lopend vermogen. Load is in principe een instantane parameter (de waarde van een enkel moment zonder richting of koers), net zoals temperatuur dat is. Wel kan je meerdere momentopnamen achter elkaar zetten zodat te zien is wat de trend in de load is.
load pocket - Ook een deelnet of een pocket genoemd. Een pocket of deelnet bestaat uit een of meer stations die op gelijke voet zijn verbonden met elkaar via een vermaasd transportnet. Onder een deelnet kunnen weer andere deelnetten van lagere orde hangen. Een deelnet zelf is op één of meerdere plekken verbonden (gekoppeld) met een net van een hogere orde, dat daar een koppelend net voor vormt. Zie de St(r)oomcursus voor een uitleg over netopbouw.
loadflow - Grootschalige richting waarin het vermogen over een elektriciteitsnet loopt. Deze richting is geografisch. Een elektriciteitsnet is een complex, vermaasd en getrapt hiërarchisch net waarin op meerdere plekken vermogen wordt ingebracht en wordt afgenomen. Maar er zijn altijd plekken waar meer wordt opgewekt dan verbruikt, en er zijn ook plekken waar het verbruik juist de productie overtreft. Op grote schaal gezien vormen deze locaties 'bergen' en 'dalen' in het landschap, waar de richting van de loadflow naartoe wijst of juist vandaan wijst, net zoals water altijd naar het laagste punt zou stromen wanneer het op dat landschap zou regenen. Op Europees niveau kan dit betekenen dat de grootschalige loadflowrichting bijvoorbeeld van het noorden naar het zuiden is gericht wanneer het in het noorden hard waait zodat er een groot aanbod van windvermogen is. In de winter zal de loadflow door het net eerder andersom gericht zijn omdat het in het noorden kouder is zodat de kachels aan staan en er veel stroom wordt gebruikt, die vanuit het zuiden kan worden aangevoerd. Loadflowanalyse en voorspelling, en implicaties voor (over)belasting zijn een belangrijke taak van de netbeheerders.
loop flow - Transporten van grote elektrische vermogens die van productie naar vraag in hetzelfde land gaan, maar onderweg wel door andere landen heen gaan. In een geünificeerd Europees koppelnet op hetzelfde netvlak (380/400 kV) met onregelmatige en rare geografische landsgrenzen zijn loop flows een van de grootste nog onopgeloste praktische vraagstukken.
loopwiel (pully) - Katrol dat aan een isolatorketting kan worden bevestigd om draden in te lieren.
LS - Laagspanning. Elektrische spanning beneden 1000 volt.
luchtlijn (overhead line) - Korte en ietwat ouderwetse, maar veelgebruikte aanduiding voor een hoogspanningslijn of een bovengrondse verbinding. Luchtlijn wordt op deze site veel gebruikt omdat het een korte en makkelijke term is die meteen in zich draagt dat het niet om een ondergrondse verbinding (kabel of grondkabel) gaat.
luie verbinding (‘lazy link’) - Term onder pylon geeks voor een verbinding die na een reconstructie van kortere isolators is voorzien en daardoor permanent en (in de huidige toestand) onomkeerbaar op een lagere spanning functioneert dan waarvoor de masten zijn ontworpen. Meestal is de verbinding dan bezig aan een tweede leven op een lagere netspanning. De lijn is zonder hernieuwde revisie niet meer in staat om zijn oorspronkelijke spanning te voeren en daarmee is het wezenlijk anders dan het vaker voorkomende bedrijf op een lagere spanning.
LV - Low Voltage. Term uit de EN 60071, maar meestal losjes gehanteerd. Van toepassing op 1 kV of lager.