Laagspanning
Het onderste niveau van het elektriciteitsnet is het laagspanningsnet. Dit is de spanning die je meterkast binnenkomt en wat er op stopcontacten staat.
Eigenlijk is het onjuist om te spreken van een netvlak bij laagspanning. ‘Het’ laagspanningsnet bestaat in hoofdzaak uit uitlopers met aftakkingen die bij de MS/LS transformators uit de netstations vandaan komen, zodat er geen sprake is van een vermaasd net. Eigenlijk is het een distributienet bij uitstek, al kan er tegenwoordig ook teruggeleverd worden vanuit het laagspanningsnet.
Op geodatasets is te zien dat laagspanningsnetten (hier in groen weergegeven) eigenlijk distributienetten zijn die telkens als kleine stervormige deelnetten onder de netstations hangen. In de steden valt dat niet op, maar op het platteland is het distributiekarakter juist goed herkenbaar. Daar is middenspanning van 10 kV (bruin) eigenlijk al een transportnet.
Het laagspanningsnet in Nederland en België voert vrijwel overal 400 volt als bedrijfsspanning. Dat is de zogeheten effectieve waarde tussen de drie fasedraden. Neem je alle drie de draden en sluit je die aan in een zogeheten krachtstroomstopcontact, dan werkt het net zo als aansluitingen voor middenspanning en hoogspanning. Op papier zijn de drie fasen in evenwicht en vervullen ze afwisselend een rol van duwen en trekken. In de praktijk wordt vaak ook een zogeheten nuldraad meegeleverd om kleine onbalansen te kunnen opnemen.
Neem je één van de drie fasedraden en diezelfde nuldraad, dan is de effectieve wisselstroomwaarde 1/√3 van 400 volt, oftewel 230 volt. De nuldraad heeft dan wel een volledige rol in de stroomkring, omdat hij (zij het passief) wel dezelfde stroomsterkte voert als de fasedraad. Steek je een stekker in een normaal stopcontact, dan heb je met een fasedraad en een nuldraad te maken. De fasedraad komt rechtstreeks vanuit de wijktrafo, de nuldraad is verbonden met het sterpunt van de trafo.