Het net van 110 kilovolt is vergelijkbaar met het 150 kV-net. Het heeft dezelfde functie en het idee is gelijk, maar waar 150 kV in Europa een beetje vreemde waarde is, geldt voor 110 kV dat het een zeer populaire spanning is over de hele wereld. 

Net als bij het 220 kV-net (een spanning die je in ons gebied ook alleen aantreft in het noorden van Nederland en in Wallonië) is het historisch zo bepaald dat het noorden van Nederland geen 150 kV maar 110 kV voert als spanning op het regionale net.
In België wordt deze netspanning op dit moment nog nergens gebruikt, hoewel in de nabije toekomst in Wallonië enkele verbindingen met deze spanning in bedrijf gaan komen die nu nog op 70 kV bedreven worden.

Het 110 kV-net zorgt voor regionaal transport van vermogen tussen de trafostations en de belasting, ofwel industriegebieden, steden en andere verbruikers. De meesten van deze lijnen hebben een vermogen dat tussen 60 en 300 MVA ligt. Dat is minder dan een grote centrale leveren kan, maar kleine productie-eenheden die niet eerst via het 220 kV- of 380 kV-netwerk zijn aangesloten op het net kunnen direct in het 110 kV-net worden gehangen.
Dat geldt ook voor klantaansluitingen. Omdat het noorden van Nederland (in tegenstelling tot de meeste andere delen van het land) nooit over een tussenspanningsnet heeft beschikt, waren grote verbruikers genoodzaakt dan maar hun eigen aansluiting direct op het 110 kV-hoogspanningsnet te nemen wanneer 10 of 20 kV niet het gewenste vermogen leveren kon. Tot op de dag van vandaag is dat nog steeds de situatie.
 
In Wallonië is iets anders gaande: daar is tussen Villeroux en Bevercé een plek in het 70 kV-net waar de capaciteit in de toekomst door het verschijnen van grootschalig windvermogen niet meer toereikend zal zijn. Vanwege de grote internationale markt voor 110 kV-apparatuur is daar gekozen voor introductie van deze netspanning om het net mee op te waarderen. 110 kV ligt dicht genoeg bij 70 kV om in sommige gevallen ook de oude 70 kV-masten te kunnen handhaven, zij het met wat andere isolators. Enkele verbindingen en stations zijn reeds gereed om 110 kV te gaan voeren, maar op dit moment worden ze nog bedreven op 70 kV. Zodra het nodig is en de aansluitingen gereed zijn zal men ze overschakelen naar 110 kV. Per april 2021 is de eerste verbinding op 110 kV in bedrijf gekomen, waardoor ook België voor het eerst sinds tachtig jaar weer over 110 kV beschikt. Deze verbinding bij Trois-Ponts is overigens nog niet op het bovenstaande kaartje opgenomen.
 
 
In het 110 kV-net van de voormalige IJsselmijconcessie is het bovenstaand uitzicht een zeer vertrouwde blik. De typische, ranke gestalte van een 110 kV Duits-type IJsselmij-donaumast die veel weg heeft van een Lotharingskruis. De IJsselmij was gek op dit goedkope en simpele ontwerp. In de jaren 60 en 70 zijn ze zijn in heel wat verbindingen gebruikt, zodat ze een van de handelsmerken van het Nederlandse 110 kV-net zijn geworden. 
 
Net als bij het 150 kV-net zien we ook in het 110 kV-net de nodige grondkabels liggen. Hoewel het 110 kV-net in een veel minder stedelijk gebied ligt dan het 150 kV-net wordt ook hier tegenwoordig vaak voor grondkabels gekozen. Technisch is daar niet echt een voorkeur voor: de aanleg van een 110 kV-grondkabel is nauwelijks duurder dan een luchtlijn en de betrouwbaarheid met de huidige techniek is ongeveer even groot. Maar de wetgeving, de vergunningsprocedure en de landschappelijke discussie is bij grondkabels beduidend kleiner en dat geeft de doorslag. 

Een keuze voor minder spanning

Waarom 110 kV en geen 150 kV zoals in de rest van Nederland en België? Daar is daadwerkelijk een reden voor, meerdere zelfs. Omdat het noorden van Nederland nooit over 50 kV heeft beschikt, was er geen reden om vanuit gemaksredenen te kiezen voor een drie keer zo hoge spanning (150 kV) om transformatorbouw te vergemakkelijken. Verder was het noorden en oosten van Nederland dunner bevolkt dan het midden of het zuiden en westen – iets wat tot op de dag van vandaag nog steeds zo is. Het elektriciteitsverbruik was er lager, de economie minder waardevol en er was over het algemeen gezien ook minder industrie. Een lagere netspanning (in eerste instantie werd gedacht aan 100 kV in plaats van 150 kV) zou voldoen voor het transportnet van destijds. Componenten, isolators en masten voor 100 kV zijn immers kleiner en goedkoper dan die voor 150 kV en dat was in het economisch weinig waardevole gebied van destijds een pré.
 
 
Gedeelte uit een netkaart van 1946, uit het drukwerkje De Grootsche Gedachte van het Koppelen der Centrales (Louis van Empelen, zie hier). We zien het ontwerp voor twee ringvormen: 150 kV in het centrale deel van het land, en een kleinere ring van 100 tot 110 kV in het noorden. Een bijzonder voorspellende waarde van de heer Van Empelen, maar hij kon natuurlijk niet voorzien dat dit uiteindelijk niet met 100- en 150 kV, maar met (veel zwaardere) 220 kV en 380 kV-verbindingen zou worden gerealiseerd!

Waarom 110 kV en geen 100 kV?

Dat het uiteindelijk geen 100 kV maar 110 kV werd (een op het eerste gezicht ietwat onlogische waarde) is te danken aan de oosterburen, en zij dankten het weer aan de Amerikanen. In Europa is Duitsland geruime tijd de koploper geweest als het gaat om hoogspanningstechniek en in zekere zin zijn ze het nog steeds. Terwijl Nederland in de jaren dertig voorzichtig aan een koppelnet begon te denken, was men in Duitsland al erg ver met de toepassing van 110 kV en zelfs 220 kV was al operationeel. Zodoende was er al veel ervaring met 110 kV als spanning en ook waren componenten voor 110 kV makkelijker voorhanden op de markt, tenminste in de tijd voordat de Tweede Wereldoorlog begon.
 
110 kV als spanning klinkt wat ongemakkelijk. Maar er is een reden waarom 110 kV bijna kan worden opgevat als een natuurconstante. Lang geleden bij de introductie van de eerste gloeilampen in Amerika, bleek dat de gloeidraad in een van de eerste generaties gloeilampen van rond 1890 zich het beste hield bij een effectieve wisselspanning van 55 V. Verdubbelen we dat (de reden daarvoor is hier niet bekend), dan verschijnt 110 V. Die spanning is in Amerika de norm voor laagspanningsnetten. Via gunstige transformatieverhoudingen (11 kV als factor honderd en 110 kV als factor duizend) komen we dan uiteindelijk bij 110 kV uit. Duitsland was in Europa de eerste die met deze spanning aan de slag ging. (En ja, dat klopt: ook de spanning 220 kV werd in 1929 op 110 kV herleid, simpelweg als weer een nieuwe verdubbeling om opnieuw nog meer vermogen te kunnen verplaatsen.)
 
In de eeuw die volgde is 110 kV een van de meest populaire netspanningen op de wereld geworden. Samen met 132 kV (welke afkomstig is uit een andere grote cascade, 33/66/132 kV) is er geen continent waar je deze spanning niet vinden kan. Zeer veel fabrikanten maken artikelen voor het netvlak 72,5 tot 123 kV waar 110 kV in valt, zodat componenten, transformators en apparatuur voor 110 kV zeer gangbaar en eenvoudig uit te wisselen of te vervangen zijn. 132 kV was niet voor niets genoemd, want omdat die zeer dichtbij 110 kV ligt geldt dat voor isolators en scheiders ook gemakkelijk materiaal geschikt voor 132 kV kan worden gebruikt als dat beter voorhanden is. Dat maakt het onderhoud en aanpassen van een 110 kV-net eenvoudig en efficiënt. In Amerika is er ook nog 115 kV. Die spanning is daar zeer groot en ook dit valt binnen het netvlak 72,5 tot 123 kV, zodat het ook voor die spanning probleemloos mogelijk om schakelmateriaal uit te kunnen wisselen, wederom eveneens met 132 kV. Tot op de dag van vandaag is dit een leuk voordeel van 110, 115 en indirect ook fabrikanten voor spullen voor 132 kV ten opzichte van de wereldwijd veel minder gebruikte spanning van 150 kV.

Historisch gegroeid vanuit verschillende eigenaars

Zoals gebruikelijk in Nederland zijn bijna alle bovengrondse 110 kV-verbindingen redundant uitgevoerd, hoewel dat bij de grondkabels niet overal de norm lijkt te zijn. 110 kV biedt bij dezelfde stroomsterkte (een grootheid die begrensd wordt door het gebruikte materiaal) iets minder transportcapaciteit dan 150 kV.
Maar net als het 150 kV-net (en in tegenstelling tot de netten van 220 kV en 380 kV) is het 110 kV-net uiteindelijk minder op de tekentafel ontworpen dan oorspronkelijk de bedoeling was. Eigenlijk is het langzaamaan gegroeid tot wat het nu is. Het gevolg is dat er wel ringstructuren te zien zijn, maar we zien ondertussen ook dat een aantal van de lijnen zogeheten uitlopers of steeklijnen vormen. Op de ene plek zijn er veel lijnen aanwezig (Twente) en op een andere plek is het behoorlijk verlaten (westelijk Drenthe). De conclusie is misschien onprettig voor liefhebbers en aangeslotenen in het 110 kV-net, maar door deze opbouw en door het ontbreken van een onderliggend tussenspanningsnet is het 110 kV-net iets gevoeliger voor storingen dan het 150 kV-net. Ook bevat het 110 kV-net in Noord Nederland relatief veel verbindingen die betrekkelijk licht zijn: lijnen met een capaciteit van minder dan 100 MVA staan zo hier en daar nog altijd in de velden. Omdat het noorden van het land geen tussenspanningsnet had, hadden zware klanten geen andere keuze dan maar voor zogeheten 'lichte 110' te kiezen: relatief ijle 110 kV voor de plekken waar 10 kV en 20 kV het niet af konden. Het gevolg is dat er in het noorden van Nederland nog een paar oude 110 kV-verbindingen staan met een transportcapaciteit van 35 MVA – zo licht dat de gemiddelde 50 kV-verbinding in Gelderland ze eruit loopt.
 
Ook kan je zien dat het 110 kV-net lijkt te bestaan uit vier min of meer afzonderlijke deelgebieden: Drenthe en Groningen, Friesland, en tenslotte Overijssel. Historisch gezien klopt dit, want er waren drie elektriciteitsbedrijven in dit gebied die alle drie hun eigen 110 kV-net uitbaatten (EGD, PEB en de IJsselmij). Maar elektrotechnisch is deze gescheidenheid slechts schijn, want het 220 kV-net en het strategische trafostation Zwolle-Hessenweg verbindt de drie netdelen tot een aaneengesloten geheel.