Het landschap staat nooit stil. Altijd is er wel ergens een project gaande. Een nieuw kanaal, een industriegebied, een snelweg of een spoorlijn. Soms moeten bestaande hoogspanningslijnen daarvoor aangepast worden.
Meestal moeten de draden hoger komen te hangen. Wanneer men niet kiest voor omleiden of verkabelen (te kort stukje, te duur, geen toegevoegde waarde) kan men draden hoger laten hangen door ze strakker af te spannen of door de masten zelf te verhogen. Het maakt een heel verschil hoe het esthetisch is aangepakt: een goed vormgegeven mastverhoging van twaalf meter kan minder opvallen dan een slecht aangepakt exemplaar van twee meter.
Verhoging van bestaande masten
Het ophogen van een bestaande mastpositie zonder verkabelen of omleiden kan op verschillende manieren gebeuren. Door toepassing van een zogeheten bijzettafel, door te eiffelen of door er een geheel nieuwe, hogere mast in te zetten. Elk van deze methoden heeft voors en tegens. Eveneens geldt voor elke methode dat hij, indien goed uitgevoerd, amper gevolgen heeft voor de rust en constantheid van een mastvak, maar ook dat een slechte uitgevoerd exemplaar onnodige verrommeling, onrust en soms zelfs vloekende pylon geeks met zich meebrengt.
We gaan alle drie methoden kort bij langs, telkens met een succesvol voorbeeld en een miskleun.
Verhoging met een bijzettafel
Dit is de meest algemene manier van mastverhogingen. De gehele mast wordt dan met broekstuk en al van het fundament gelicht en als het ware op een bok, blok, podium of stiep getakeld. Zo'n verhoging wordt in de wandelgangen meestal aangeduid wordt als een bijzettafel.
Twee vakwerk-bijzettafels. Merk op dat de tafel links de hoek van de randstaven verder voortzet naar de grond, terwijl de andere (slecht te zien op de foto helaas) een kubusvorm heeft en daardoor breekt met de vorm van het taps lopende mastlichaam erbovenop. De linkermethode is mooier, maar vereist wel verbouwingen aan het fundament. Foto links door Ruben Schots, rechts door ET.
Er zijn verschillende constructiewijzen voor verschillende doelen – soms zelfs om aan de onderkant van de mast meer ruimte te creëren voor stromend water, zoals op verschillende plekken in Nederland is gedaan in het kader van het overheidsproject Ruimte voor de Rivier. Je hebt bijzettafels van vakwerk, van gelaste buizen, van H-profielen en ook van beton. Het hangt van de situatie af welke aanpak gebruikt wordt. Een vakwerkbijzettafel is het meest algemeen. Wanneer men de hoek van de randstaven het broekstuk probeert te volgen wordt alleen de overgang van het broekstuk naar de grond onderbroken. Meestal verstoort dat de aanblik wel enigszins, maar duidelijk minder dan wanneer men de tapse vorm van het broekstuk niet verder voortzet en kiest voor een vierkante bijzettafel. In de praktijk geeft men vaak de voorkeur aan een vierkante of rechtopstaande bijzettafel omdat het bestaande fundament dan kan worden hergebruikt.
Bijzettafels voor hoogwater zijn een toepassing die we met name in het Nederlands rivierengebied tegenkomen. Om de masten in de uiterwaarden te beschermen tegen natte voeten, drijfhout, ijsgang of ook simpelweg voor roest, werden ze vroeger bewust op een betonnen stiep gebouwd. Deze horen bij de masten in de uiterwaarden.
Klassieke bijzettafels voor hoogwater die al sinds de bouw aanwezig zijn. Links de 'oervorm' met licht taps verloop van het beton. Rechts een model met ijswiggen. Deze horen al van het begin af aan bij de hoogspanningslijn en ze horen bij masten in de uiterwaarden. Foto's door Hans Nienhuis.
Maar bij latere reconstructies heeft men deze bouwwijze verlaten en is er gekozen voor een soort uit zijn krachten gegroeide spijker. Een heel apart gezicht en een methode die qua constructiewijze niet zo goed past bij de aanblik van een vakwerktoren.
De nieuwe stijl bijzettafels voor hoogwater, die pas later onder de masten zijn aangebracht, hebben een ander uiterlijk. Een soort gespierde spijkers. Hydrologisch zijn ze aardig uit te leggen, maar esthetisch is het een raar gezicht: zo'n vakwerkmast op een stokje zetten. Dit soort tafels doen een mast topzwaar lijken en in tegenstelling tot de klassieke betonnen tafels wordt het lijnbeeld er onrustiger door. Foto's door Hans Nienhuis en Michel van Giersbergen.
Wanneer bijzettafels bij meerdere masten achter elkaar worden toegepast (of parallel met twee verbindingen, zoals bij Veessen) valt de verstoring van het lijnbeeld nog mee: alle masten zijn dan tenminste weer gelijk in hun nieuwe uiterlijk. Maar een los exemplaar zoals bij een snelweg of provinciale weg kan het lijnbeeld ter plekke aardig verstoren. Bijzettafels gebruiken vereist dus eigenlijk van de ontwerper dat hij goed nadenkt over wat hij gaat doen – en waar.
Verhoging door te eiffelen
Net als de term bijzettafel is ook de term eiffelen geen officiële aanduiding. Maar het aanpassen van vakwerkconstructies door creatief om te gaan met de mogelijkheden die deze bouwwijze biedt is tenslotte groot gemaakt door Gustave Eiffel zelf en de term wordt in de wandelgangen veel gebruikt. Een bijzettafel van vakwerk zou je in principe ook als eiffelen kunnen opvatten, maar het is niet de enige manier om een bestaande mast hoger te maken. Je kan ook in de toren zelf wat extra hoogte toevoegen door een nieuw kruisblok in de bestaande constructie in te voegen. En ja, ook dit kan esthetisch zeer goed gaan en ook jammerlijk fout gaan.
Twee omhoog geëifelde masttorens waarbij het resultaat teleurstelt. Links valt het nog wel mee en lijkt het een beetje of de mast zich verslikt heeft: een soort brok in de keel. Maar de grotere mast rechts heeft een raar en onaangenaam uiterlijk gekregen dat wel wat lijkt op een bierbuik onder een net te kort T-shirtje, zoals het ook wordt genoemd door pylon geeks. Foto's door Hans Nienhuis en Peter Schokkenbroek
Vrijwel alle vakwerkmasten lopen taps toe naar boven. Dat is het meest sterk en efficiënt. Verder oogt het ook nog eens natuurlijker, omdat ook bomen, schoorstenen en lantaarnpalen deze bouwwijze volgen. Maar een tapse constructie verhogen door er een stuk tussenin te zetten, betekent dat ofwel de bovenkant smaller moet worden, of de onderkant breder moet worden gemaakt. Anders kan de tapse vorm niet gevolgd worden. Omdat dit vaak teveel werk is, kiest men voor de quick and dirty oplossing: gewoon een niet-taps verlengstuk ergens er tussenin zetten.
Waar gaat het mis? Bij het optisch bedrog dat een tapse toren schept: onze geest denkt dat die toren parallelle hoeklijnen heeft, omdat we eraan gewend zijn dat objecten die verderop staan of hoger hangen kleiner lijken. Het nieuwe kruisblok is zuiver vierkant, maar lijkt toch breder te worden naar boven. Zelfs als je het effect kent, kan je zelfs op een plat tekeningetje nog steeds niet om het optisch bedrog heen.
Door optisch bedrog lijkt een tapse constructie altijd minder taps te zijn dan hij in werkelijkheid is. Een nieuw, verticaal lopend deel in de tapse constructie lijkt zelfs juist breder te worden. Het gevolg is een mast met een taille en een buikje. Afhankelijk van de plek in de mast waar het nieuwe blok is toegepast lijkt de mast een 'dikke kont' te krijgen, een 'bierbuik', een soort 'taille' of een 'brok in de keel'.
Toch kan het: een tapse constructie omhoog brengen zonder een breder fundament te moeten maken of een rechtlopend kruisblok te creëren. Door het broekstuk te vervangen door een naar boven toe breder uitlopend exemplaar met een andere lijnhoek kan een nieuw kruisblok op een meer natuurlijke, tapse wijze worden ingepast. Ook daar zijn succesvolle voorbeelden van.
Twee omhoog geëifelde masten waarbij het resultaat zeer goed is gegaan. Bij de mast links heeft men het hele broekstuk vervangen door een exemplaar met een steilere lijnhoek, zodat het nieuwe kruisblok erboven amper opvalt en als het ware opgaat in het eigen lijnenspel van de toren. Rechts zien we een broekstukloze mast. Wie goed kijkt ziet dat hier een bijzettafel en enig eiffelen op hetzelfde kan neerkomen: het valt amper op. Foto door Michel van Giersbergen.
Een hogere broek of een steilere toren tot aan de eerste traversen kan ook goede zaken doen. In het kort, wanneer een mastverhoging door eiffelen zorgvuldig wordt aangepakt en de ingenieur er zin in heeft, zal hij zo goed opgaan in de oorspronkelijke mast dat het de meeste mensen en heel soms zelfs pylon geeks niet opvallen dat men überhaupt een aanpassing heeft gedaan!
Wat doe je als netbeheerder als je erachter komt dat je klassieke IJC-I hamerkop te laag is? Precies, dan probeer je hem te verhogen zonder afbreuk te doen aan de hoofdlijnen van het mastbeeld. Bij Zwolle heeft Tennet dit uitstekend opgelost door er een hoger broekstuk met langere poten onder te zetten. Na afronding van de operatie valt het amper op dat er iets is veranderd aan de mast. Foto door Gerard Nachbar.
Een nieuwe, hogere mast plaatsen
Als een bijzettafel of eiffelen niet voldoende soelaas kan bieden en verkabeling geen goede optie is, kiest men doorgaans voor het vervangen van de gehele mastpositie. In omgangstaal betekent dat het slopen van de bestaande mast waarna een hoger, nieuw exemplaar op dezelfde plek wordt opgebouwd. Doorgaans gaat dit per twee posities tegelijk, zodat een mastvak in een crossing verandert: door extra hoogte wordt het nieuw te bouwen object onder de draden dan overkruist. Soms wordt er een armoedekruising toegepast, dan verhoogt men slechts één mast omdat dat goedkoper is. Zowel nieuwe crossings als armoedekruisingen kunnen goed of fout gaan. Hoofdzakelijk doordat lijnvreemdheid telkens op de loer ligt.
Voorbeeld van een goed gelukte reconstructie door het plaatsen van hogere masten. Wie het niet weet, zou niet vermoeden dat deze masten bij de bouw van de verbinding veel lager waren. (De oorspronkelijke masten, hoewel lager, waren ooit gesneuveld tijdens storm en ijzel.) Alleen de plek van de nieuwe masten, net iets opzij van de oude posities, verraadt dat er iets heeft plaatsgevonden. Foto door Michel van Giersbergen.
Als het mogelijk is, verdient het de voorkeur om bij nieuwbouw van een hogere mast de kunst af te kijken bij oorspronkelijke, hogere exemplaren in dezelfde verbinding die er al vanaf de bouw waren. Die hebben doorgaans eenzelfde ontwerp en aanblik als de standaardmasten. Een later aangebrachte verhoging die is uitgevoerd met precies hetzelfde mastontwerp valt dan niet meer op als verrommeling.
Voorbeelden van minder goed gelukte verhogingen door lijnvreemde masten toe te passen. Links een waterkruising in Groningen, waarbij men een van de kruisingsmasten heeft verplaatst. Helaas is de nieuw gebouwde mast een heel ander ontwerp dan zijn oudere evenknie aan de overkant. Rechts een van de ergste voorbeelden van de Lage Landen van de laatste jaren: de beide 110 kV-lijnen zijn verhoogd met mastontwerpen die qua ontwerp sterk afwijken van de rest van de masten in de verbinding. Foto's door Michel van Giersbergen.
Verrommeling van het lijnbeeld door verhogingen waarbij een heel ander mastontwerp of masttype wordt toegepast binnen een bestaande verbinding neigen naar lijnvreemdheid en doen het mastvak al snel onrustig lijken. Een beetje gekunsteld: tegen heug en meug in aangepast om zijn weg nog te vinden tussen de omhoog schietende, nieuwere infra door.
Bij iedere vorm van reconstructie, zowel verhogen alsook omleiden (zie de pagina over reconstructies), ligt in Nederland tegenwoordig railing op de loer. De wetgever heeft bepaald dat een object hoger dan een bepaalde grenswaarde waarin mensen moeten verplaatsen, voorzien moet zijn van valbeveiligingen en railings. Niet altijd wordt dit toegepast bij reconstructies – soms ontsnapt een verbouwde mast aan het opzetten van railings. Maar in de meeste gevallen betekent reconstructie ook automatisch railingconstructie. Over verrommeling door excessieve railings (railingterreur) hebben we een aparte pagina.