Bij reconstructies lopen we kans op een onrustige indruk. Dat kan komen door verhogingen, andere vormen van afspanning of springerig ogende tracéverleggingen, maar het kan ook door lijnvreemde masten.
Met name bij oude, kleinere hoogspanningslijnen wil het wel eens gebeuren dat masten van het originele type niet meer leverbaar zijn, dat de bouwtekeningen of masteigenschappen niet voldoen aan de huidige normen voor nieuwbouw, of dat men simpelweg kiest voor de gemakkelijkste oplossing. In dat geval wordt ergens een ontwerp uit de kast getrokken dat al ergens anders is toegepast, of er wordt iets nieuws bedacht dat beter aan de huidige regels voldoet dan het originele type. Elektrotechnisch is er dan niets aan de hand, maar esthetisch wordt het anders.
Lijnvreemdheid en lijncontinuïteit
Hoogspanningslijnen zijn intolerante dingen.
De kudde bestaat uit draag- of steunmasten en zo hier en daar heb je een hoekmast om het gepeupel in het gareel te houden. Wisselmasten of aftakmasten worden alleen gedoogd door de rest zolang ze maar duidelijk dezelfde uiterlijke kenmerken hebben als de andere masten. Maar komt er een vreemdeling in de lijn, dan is het mis. Je loopt mee in de pas en gedraagt je zoals wij, of je ligt eruit en verandert in een storend object dat onze lijncontinuïteit breekt. Dat is de heersende cultuur.
Lijnvreemde masten in de Betuwe. Vanwege de aanleg van de Betuweroute moest er bij de A15 een aantal masten verplaatst worden, waarna men deze verving met een ander ontwerp. De stompe traversen maken railings overbodig, maar in dit geval is het middel nog veel erger dan de kwaal. Rechts zien we hetzelfde idee pal naast (opnieuw) de A15, maar nu bij Tiel. Foto door Michel van Giersbergen.
Een lijnvreemde mast is net als een roodbonte koe in een weide vol zwartwitte Holstein-Frisians, of als een uit de pas lopende Noord Koreaanse militair tijdens een taptoe van het leger. Juist omdat een constant en rustig ogende hoogspanningslijn staat of valt met gelijkvormigheid van alle individuele masten (aan te duiden als lijncontinuïteit), trekt een mast met een ander ontwerp direct de aandacht. Ook nu neemt de visuele complexiteit toe, meestal op ongewenste wijze.
Lijnvreemdheid in Frankrijk met een nog extremer voorbeeld. In deze verbinding opgetrokken met 400 kV-chats was er te weinig ruimte om een nieuw viaduct aan te leggen om een TGV-spoortbaan te overkruisen, waarna ze hem hebben verwisseld voor er een (hogere) Beaubourg-donaumast. Vanaf grote afstand is de lijncontinuïteit daardoor verdwenen en het wekt een rommelige, onrustige indruk. Aan de andere kant van het viaduct gaan we gewoon weer verder met chats. Parbleu…
Lijnvreemdheid kan soms niet anders. Een exacte kopie van het originele ontwerp is niet altijd gewenst of voorhanden. Het hoeft geen probleem te zijn wanneer de originele masten dan tenminste zo goed mogelijk worden nagemaakt. Bij reconstructies zoals Stedin heeft uitgevoerd bij Dordrecht en in het SAA-project (vlakbij Diemen) is dat aardig goed gegaan: eigenlijk alleen de nieuwe railings en enkele zeer kleine verschillen verraden dat het nieuwe masten zijn. Maar bij reconstructies zoals bij Louwsmeer of Nijverdal is dat een ander verhaal, want daar zien de gereconstrueerde masten er heel anders uit dan de originelen.
Natuurlijk heb je altijd een overtreffende trap. Een van de meest dramatische lijnreconstructies van de laatste jaren zien we bij Rilland, waar het nieuwe trafostation in de bestaande vakwerklijnen is ingepast met plompverloren wintrackmasten. Beleidskeuzes zijn soms eh.. ondoorgrondelijk, laten we het daar maar op houden.
Een geflopte lijnreconstructie zien we in Zwolle, pal zuid van Hessenweg. Daar was te weinig masthoogte voor een nieuw viaduct, zodat vier bestaande masten werden vervangen door hogere en totaal lijnvreemde masten van een plomp ontwerp. Foto links door Tom Börger (eindresultaat) en rechts door Ot Lesley (tijdens de bouw, toen de fotograaf overigens in totale verbijstering verkeerde). Merk op hoe groot het verschil met de andere masten van dezelfde twee verbindingen is.
Tiel kan er ook wat van. Daar is een reconstructie geweest waar twee verbindingen zo hier en daar een mastpositie verplaatst moesten worden: een allegaartje van behouden gebleven oude masten met scheef hangende isolators en nieuwe masten met stompe traversen, scheef hangende isolators of zeer massieve mastlichamen is het gevolg.
Flipje zou zich verslikken in zijn kersenjam. Twee verbindingen in Tiel zijn gereconstrueerd vanwege aanleg van de Betuwelijn. Helaas is dat gedaan met een heel ander model ton- en donaumast. Scheve isolators, een afgestompt gezicht en een onbehouwen aanblik, omdat het precieze mastontwerp letterlijk per mastpositie telkens verandert. In werkelijkheid komt dat ook veel duidelijker door dan op een foto. Foto door Michel van Giersbergen.
Lijnvreemdheid door afwijkende eindmasten bij verkabelingen
Lijnvreemdheid ergens halverwege de verbinding door reconstructies is vervelender dan lijnvreemdheid aan de uiteinden. Maar ook daar komt het voor, zoals bij verkabelingsprojecten aan de randen van steden. Het trafostation is dan ingegroeid geraakt tussen gebouwen, zodat men de laatste paar kilometer van de inkomende hoogspanningslijnen ondergronds brengt. Voorbeelden zijn er legio. Nederlandse voorbeelden: Nijverdal, Limmel, Apeldoorn, Meppel, Winterswijk, Zevenaar, Leiden, Utrecht, enzovoort. Een verkabeling halverwege de lijn of aan een van de eindpunten vereist een zogeheten opstijgpunt. Omdat de verbinding hier zichtbaar eindigt, is er toch al sprake van een breuk van de lijncontinuïteit. Afwijkend vormgegeven opstijgpunten veroorzaken daardoor minder verrommeling in het beeld dan lijnvreemde masten ergens halverwege de verbinding.
Twee geslaagde opstijgpunten in de vorm van eindmasten. Links zien we dat men een hoekmast verbouwd heeft tot eindmast, maar op een manier die vrij logisch en natuurlijk oogt. Rechts zien we in het zeer toepasselijke Eindhoven een andere eindmast. In beide gevallen is een lijn-eigen mastontwerp (vaak een oorspronkelijke hoekmast) gebruikt om een strak opstijgpunt te creëren dat niet uit de toon valt. Foto's door Michel van Giersbergen.
Opstijgpunten… Je hebt ze in verschillende smaken. Je hebt de net genoemde eindmasten, waarbij de hele opstijg- en afspanfunctie op (of zelfs in) een mastpositie is gecombineerd zodat er aan de grond geen extra ruimte voor hoeft te worden gebruikt. Maar je kan achter een hoekmast ook een soort omhekt terrein inrichten waar de draden de grond in gaan: het traditionele opstijgpunt dat zijn naam eer aandoet. Je kan ook kiezen voor een zogeheten stijgjuk: een constructie met een portaalvorm die meestal wel iets weg heeft van hoe trafostations eruitzien.
Opstijgpunt in de vorm van een juk (links): lijnvreemd, maar minder storend omdat het ding zich toch al op het eindpunt van de lijn bevindt. Op die plek is trendbreuk minder erg. Rechts het klassieke opstijgpunt en tevens de meest uitgebreide vorm: schuin omlaag afgespannen en met een eigen hekwerk. Deze opstijgpunten zijn eenheden op zichzelf en breken de lijncontinuïteit niet op een manier die interfereert met een consistente uitstraling. Foto links door Ruben Schots, rechts door Michel van Giersbergen.
Zoals je ziet is het per situatie verschillend hoe het opstijgpunt wordt vormgegeven. Dat hangt niet alleen van de prijs en de beschikbare ruimte af, maar ook van hoe de pet van het ingenieursbureau staat en van het mastmodel dat de standaard van de verbinding vormt. Soms ziet zo'n opstijgpunt er vrij natuurlijk uit. Een andere keer valt het flink uit de toon en lijkt het een rommel. Maar over het algemeen is verrommeling door opstijgpuntvormgeving letterlijk en figuurlijk een randverschijnsel: middenin de hoogspanningslijn hebben we er geen last van. Tenzij je het heel bont maakt natuurlijk – en ja, ook dat bestaat.
Twee minder geslaagde opstijgpunten. Links zien we een opstijgportaal voor een zeer korte verkabeling. De overkant is al te zien, en inderdaad, dát is het mastontwerp van deze verbinding. Niet die stompe donaumast op de voorgrond, die is lijnvreemd. Rechts een slecht gelukte eindmast bij Nijverdal. We kunnen op deze foto niet over de schouder kijken, maar het postuur van deze dikkerd vloekt met de spitse dunne IJsselmij-mastjes waaruit de rest van deze verbinding bestaat. Een geluk dat het eindmasten zijn. Foto links door Hans Nienhuis, rechts door Tom Börger.
Het meest kritisch zijn opstijgpunten in de vorm van een eindmast. Die methode klinkt in eerste instantie het mooiste, omdat de verbinding dan bovengronds ophoudt met een gelijkvormige mast. Maar er zit een irritant addertje onder het gras: juist doordat de mast wordt geacht gelijkvormig te blijven, valt iedere verstoring extra op. Een terras met opstijgende draden naast het broekstuk, een afwijkend en sterker ontwerp toren voor de laatste mast of zelfs een hoekmast die schijnbaar niet meer in de goede richting staat kan dan een opmerkelijk grote verstoring geven. Soms zelfs meer dan een nieuw opstijgpunt vlak achter de mast gedaan zou hebben.
Links een opstijgpunt bij Zwartsluis waarbij een soort terrassen zijn gebruikt. Door hun verschillende vormgeving ogen de terrassen onnodig rommelig. Over de later aangebrachte duivelshoorns op de hamerkoppen zullen we het maar helemaal niet hebben…Rechts een soort opstijgpunt vanaf trafostation Barneveld: een voormalige aftakmast is daar gebruikt als bizarre hoekmast en men heeft de overbodig geraakte derde traversen er maar afgehaald. We zien dat het niet makkelijk is om te oordelen over waar de grens ligt tussen nethistorie en lijnbeeldverrommeling. Foto's door Michel van Giersbergen en Ot Lesley.